Verhalen > Wijdeven Produkties

Wijdeven Produkties

Ze wisselde haar boodschappentas van de rechter- naar de linkerhand. Aan de overkant van de straat zag ze weer zo iemand lopen, zo iemand met een koffer met wieltjes. De wieltjes ratelrolden over het trottoir. Ze had er al heel wat gezien, het laatste uur. En gehoord.

Er zat niet zo heel veel in haar tas. Een broek, twee rokken, wat bloesjes, een vestje, ondergoed, een toilettas met een paar dingen, twee boeken en een foto in een lijstje. Alles wat ze bezat, had ze bij zich. Het was weinig. Maar vanaf het Centraal Station was het ver lopen en zo werd de tas alsmaar zwaarder. En ze had wel met de tram of de bus gewild, maar had geen idee hoe zoiets werkte. Welke tram of bus? En hoe kwam je aan een kaartje? Had ze nog wel geld genoeg?

En dus liep ze. Op een papiertje had ze de route opgeschreven die ze moest lopen. Afgekeken van de plattegrond die bij de uitgang van het station stond. Een half uur, had ze gegokt. Maar ze was nu al bijna een uur onderweg.

De tas ging van links naar rechts. Ze was eindelijk in de goede straat. Sterker, ze was heel dicht bij het adres. Ze keek naar links, naar de gevels. Of specifieker, naar de huisnummers. 77, 75, 73. Ze was er bijna. Ze voelde haar hart bonken. Dat is goed, bedacht ze. Een kloppend hart is goed.

 

Een man liep haar tegemoet. Een man met een hond. Ze zag vooral de hond. Aangelijnd, maar groot en harig. Ze hield stil. Haar hand kneep hard in het handvat van de tas.

‘Hij doet niks.’ De man zag haar angst. Ze keek naar links en rechts. Links waren de gevels, rechts de straat. Auto’s reden rakelings langs de stoeprand. De straat was smal, de stoep nog smaller. Ze kon geen kant op. De man trok de lijn aan, de hond liep nu heel dicht naast hem. ‘Hij doet echt niks.’ De hond hijgde. De tong van het beest hing uit zijn bek. Ze zag tanden. Speeksel. Als haar hart nog iets meer tekeer ging, zou ze het kunnen horen. Zou de hond het kunnen horen. Zou de hond haar angst kunnen horen. Hij zou het nu al vast kunnen ruiken. Angst stinkt.

De hond liep hijgend voorbij. Raakte haar bijna aan, de kwispelende staart tikte tegen haar tas. Ze wilde omkijken, toen man en beest voorbij waren – zien of de hond inderdaad doorliep. Ze overwoog het, maar liep door. Ze hield het handvat nog steeds verkrampt vast. 71. 69.

 

Ze hield stil. 67.

Het was een klein huis. Of beter: smal. Het huis leek samengeperst, tussen 69 en 65. Glanzend donkerrode stenen, geglazuurd. Een donkerbruine voordeur met afgebladderde verf. Daarnaast een klein raam, vol vlekken. Vergeelde kozijnen, waarvan het hout in de hoeken verrot was. Vitrage hing slordig gedrapeerd over potjes met planten. Cactussen.

‘Wijdeven 1 x bellen’, las ze. Daaronder hing een briefje, verpakt in doorzichtig plastic en vastgeplakt met schilderstape. Ze deed een stap dichterbij en kneep haar ogen iets toe om het beter te lezen. De naam was slecht leesbaar. Iets met ‘produkties’. Dit moest het zijn, ‘Wijdeven Produkties’. Dat moest eigenlijk met een c. Ze was goed in taal. ‘2 x bellen’, las ze. Ze drukte de bel in. En nog een keer.

Ze wachtte. Een halve minuut. Of een minuut misschien. Juist toen ze besloot opnieuw te bellen, ging de deur open.

‘Bea?’ Er stond een vrouw in de deuropening. Een grote vrouw. Lang, breed, dik. Ze vulde de deuropening. Bea knikte, terwijl ze vooral naar beneden keek. Naar haar eigen voeten. Ze voelde dat ze werd bekeken. Dat de ogen van de vrouw haar hele lijf scande. Hoe ze van haar donkerblonde haren omlaag gingen, langs haar flets blauwe ogen, haar lange grijze regenjas, haar te ruime spijkerbroek en naar haar gympen.

‘Toch? Jij bent toch Bea?’ Ze knikte. De vrouw wenkte. Ze keek naar de wenkende hand en zag glimmende kettingen om een vlezige pols. ‘Suus’, zei de vrouw. ‘Suus Wijdeven. Kom verder.’

Ze volgde de vrouw door de donkere gang. Aan de wand hingen affiches. Grote foto’s met naakte vrouwen. Ze probeerde niet naar de posters te kijken. In plaats daarvan keek ze naar de leren broek van de vrouw. Ze volgde de wiegende billen door de gang. De vrouw opende een deur.

 

‘Ze is er’, zei Suus en haalde haar neus op. ‘Die Bea. Ze is er.’ De man tegen wie ze het zei, stond op een keukenstoel. Hij draaide met een grote sleutel een moer vast, waarmee een lamp werd vastgezet aan een statief. Er stonden nog twee van die stellages. Op de grond lagen kabels. Er stond een toog in de kamer, ongeveer zo eentje als Bea die wel eens had gezien in het café op het marktplein. Er stonden barkrukken en op de toog lag een filmcamera. En dan was er nog het matras. Een tweepersoonsmatras lag er op de grond. Beige was het. Of nee, iets tussen grijs en geel. Ze zag vlekken. Ze zag de vlekken en rook de geur van sigaretten, schimmel en zuur. Ze keek naar het matras en kneep weer hard in het handvat van haar tas.

De man reageerde niet, ging door met de moersleutel en de lamp. Daarna stapte hij van de stoel. Hij gooide de sleutel op de houten zitting van de stoel en keek Bea aan. Ongeveer zoals die vrouw, Suus, dat eerder had gedaan. Van hoofd via lijf naar schoenen. ‘Doe je jas eens uit.’

Bea stond in de deuropening, tussen gang en kamer. Ze keek om zich heen, zoekend naar een kapstok. Maar ze zag slechts lampen op statieven, een toog en het matras, midden in de verder vrijwel lege kamer. ‘Geef hem maar aan mij’, zei de vrouw.

Ze zette haar tas op de grond. De wanden van de tas weken uiteen en vanuit de tas keek haar zusje haar lachend aan, liggend op een slordig gevouwen grijs vest. Een lachend gezichtje in zwart-wit met een lijstje van nep zilver. Ze knoopte haar jas open. De man keek naar het beige truitje dat ze droeg. Met daaronder een wit bloesje. Het kraagje stak boven de rand van het truitje uit. De vrouw nam de jas aan en liep er mee naar de toog. Ze legde de jas over één van barkrukken. Het kledingstuk gleed er meteen vanaf en belandde op de vloer. Er dwarrelde stof omhoog.

‘Amper tieten’, zei de man. Hij wenkte haar. ‘Kom eens dichterbij.’ Ze voelde dat ze bloosde. Ze deed een stap naar voren en haalde diep adem, in een poging de nervositeit weg te jagen. Wat niet lukte. Ze voelde weer het bonken van haar hart. Hij liep om haar heen.

De vrouw stond nu achter haar. ‘En ook geen kont.’ Bea voelde dat haar knieën begonnen te knikken. En weer was daar dat bonken van haar hart. Haar ademhaling versnelde. Ze hoorde zichzelf sorry zeggen. Fluisteren.

‘Je hebt wel een leuk koppie’, zei de man. Hij deed een stap naar voren. Zijn gezicht was dichtbij het hare. Ze rook hem. Ze rook zijn adem. Tabak rook ze. Hij pakte met een hand haar gezicht. Kneep stevig in haar kaken. Zijn vingers voelden ruw. ‘Beetje mager, maar niet lelijk. Gave huid. Sproetjes. Sproeten zijn leuk. Volle lippen. Volle lippen zijn ook goed.’

Hij liet haar gezicht los, liep weer om haar heen, pakte de moersleutel van de stoel en ging zitten. ‘Wat wil je, Bee? Mag ik Bee zeggen?’ Ze knikte, met gesloten ogen. Hij sloeg ritmisch met de moersleutel op zijn knie en knipoogde naar Suus. ‘Wat denk je, Suus? Is Bee bi?’ Hij lachte. ‘Is Bee zonder boobs bi?’ Bea hoorde achter haar Suus mee lachen. ‘Volgens mij is Bee zonder boobs en zonder billen helemaal niet bi, Bee is a. A-seksueel.’ Er werd weer gelachen.

‘Ik geloof er niks van’, zei de man. Hij stond op en legde de sleutel weer op de stoel. ‘Je kunt kiezen, Bee: 200 euro voor gewoon of 400 euro voor speciaal. En wat je ook kiest, wel even tekenen. Dat je toestemming geeft voor opnamen en distributie. We willen geen gezeik.’ Suus kwam naast de man staan. ‘Ze snapt het niet’, zei de vrouw. En daarna, tegen haar: ‘Tweehonderd is solo op het bed. Met die dingen daar.’ Ze wees naar een schoenendoos, die naast de camera op de bar stond. Ze keek, maar kon niet zien wat er in zat. ‘Het standaard werk. Dildo’s, vibo’s en van die dingen. Je kent het wel.’

‘Fiboos?’ Ze schrok van haar eigen stem. Behalve dat fluisterende sorry was dit het eerste wat ze hardop zei, sinds ze gisteren tegen haar zusje had gezegd dat ze terug zou komen en dat alles goed zou komen.

De man en de vrouw lachten weer. Ze kende die lach. Van thuis, van haar vader. Zo’n lach die geen lach was. Die eng was. Dreigend. Ze voelde dat ze weer begon te blozen. Waarom was ze hierheen gekomen? Waarom had ze geen vragen durven te stellen aan haar vader, vorige week? Dat was een domme vraag. Niemand durfde vragen te stellen aan haar vader.

 

Vorige week, toen haar vader meer vloekte en tierde dan normaal. Toen hij schreeuwde dat het zo niet langer kon. Dat er ‘godverdomme geld moest komen’ en dat ze het dorp uit moest. Dat ze naar de stad moest. Weer had hij geschreeuwd dat er geen boom meer te vinden was rond het hele dorp. En dat hij, ‘godver de godver’ houthakker was en niet verantwoordelijk was voor herplant. ‘Wat moet een houthakker zonder bomen, godverdomme?’ En daarna had hij een leeg bierflesje tegen het behang stukgegooid en had hij geroepen dat ‘zij daar’, haar moeder, ‘te stom’ was ‘om ook maar een cent binnen te brengen’.

Hij had uit de koelkast een nieuw flesje gepakt en dat met zijn hand geopend in het deurkozijn. ‘Jij wilt toch bij de film?’ had hij geroepen, terwijl met de muis van zijn hand de dop van het flesje sloeg. ‘Terwijl ik godverdomme elke cent tien keer omdraai voor ik wat dan ook koop, zit jij twee avonden per week bij dat achterlijke patronaatstoneel. Met je onbegrijpelijke stukken. Met je kat op een heet dak. En je dode handelsreiziger. Het levert godverdomme geen flikker op. Ga dan maar eens geld verdienen bij de film!’ En toen sloeg hij de opgevouwen krant op de keukentafel. ‘Eén na laatste pagina, bij Personeel Gezocht. Derde kolom.’

Haar moeder had nog gezegd dat ze het geen goed idee vond. Dat Bea niet toe was aan de stad. Dat ze het niet vertrouwde, die advertentie. En dat ze thuis nodig was. En dat ze het dus echt, echt niet vertrouwde. ‘Het voelt niet goed, Beer.’

Dat was het moment geweest dat Bea haar jongere zus de kamer uitduwde. ‘Naar boven’, had ze gesist. Het was net op tijd geweest. Met vlakke hand had haar vader haar moeder geslagen. ‘Werken zal ze!’ En daarna had hij geroepen wat hij zo vaak riep als hij had gedronken. Dat Bea niet wilde deugen. Dat ze lui was. Niet in staat om wat voor kerel met werk of geld dan ook te versieren. En dat ze altijd maar bang was. Een schijter, dát was ze. Haar moeder had het aangehoord, hurkend in de hoek van keuken. Met haar handen voor haar ogen. ‘Bang! Bang! Bang!’ hij schreeuwde hard. Haar moeder huilde en deed dat onhoorbaar.

Altijd maar bang. Terwijl het toch al tien jaar geleden was dat ze was aangevallen door zijn pitbull en dat het toch echt haar schuld was dat die hond daardoor moest worden afgemaakt. ‘En nog steeds durft ze amper de deur uit, die schijtstraal’, riep hij. ‘Mijn hond, godverdomme! Zij jammert en mijn hond is dankzij haar vermoord door die kutpolitie!’ Hij wees naar de foto boven de bank. De enige foto in de hele kamer. ‘Mijn hond!’

 

Die ruzie en dat slaan, het was nog maar een week geleden. Maar het voelde als maanden terug. Omdat ze er weg was, waarschijnlijk. Weg uit het dorp.

Ze was wel eens eerder het dorp uit geweest. Eén keer. Naar de provinciehoofdstad. Een uitstapje met school was het geweest, naar de schouwburg. Het was de mooiste dag uit haar leven geweest. Mutter Courage und ihre Kinder. De leraar had na afloop gemopperd op haar klasgenoten. Dat vrijwel niemand oplette. Dat er door de voorstelling heen werd gepraat. Gejoeld zelfs. Ze had er niks van gemerkt. Ademloos had ze gekeken en geluisterd. Ze was alles om zich heen vergeten, anderhalf uur lang. Daar staan, op het toneel. Iemand anders zijn. Dat wilde ze. De leraar had nog gezegd dat alleen Bea zwijgzaam had gekeken en geluisterd. Waarna er middelvingers werden opgestoken. ‘Slijmjurk’, had ze iemand horen zeggen. De leraar had het niet in de gaten of deed alsof hij het niet in de gaten had. Bea had het niet gedeerd. Ze dacht aan het toneel. Een ander leven spelen. Dat moest geweldig zijn. Op een podium of in een film.

 

Maar nu was ze in de grote stad. De grootste stad. Ze had het allemaal goed voorbereid. Ze had haar zusje gezegd dat ze dan wel al haar kleren in de boodschappentas stopte, omdat ze nu eenmaal niet wist hoe lang ze weg zou blijven. Maar dat ze terug zou komen. En dat ze geld zou verdienen. Ze zou geld verdienen op het toneel of in de film. ‘Misschien gaan we samen naar de bioscoop een keer en dan kun je me zien. Misschien speel ik wel dat ik Mutter Courage ben en dat ik dan roep dat de vrede is uitgebroken. En misschien zit de zaal wel vol dan.’ Haar zusje had haar toen de foto gegeven. Ze had de foto bovenop haar kleren gelegd. ‘Dan kan er niks mee gebeuren.’

Daarna had ze de bus genomen naar de provinciestad. De stad van de schouwburg. En daar was ze voor het eerst in haar leven in een trein gestapt. Twaalf stations verder was ze uitgestapt, ze had ze één voor één geteld en de namen op de blauwe borden voorbij zien glijden. Ze was uitgestapt en had op een grote plattegrond gekeken. Toen was ze gaan lopen. Met de boodschappentas steeds van de linker- naar de rechterhand en weer terug. Bijna een uur lang. Naar Wijdeven Produkties was ze gelopen. ‘Ruimdenkende actrices met lef’, stond er in de advertenties die haar vader had gelezen. En zij daarna, op de één na laatste pagina van de krant. Onder Personeel gezocht, derde kolom. Hij had gebeld. Bij de buren, want die hadden telefoon. De buren, die nooit durfden te weigeren. Ooit hadden ze om een vergoeding gevraagd en toen had hij een bord van Delfts blauw van de wand getrokken en op de tegelvloer gesmeten. ‘Daar heb je je vergoeding.’

Hij had gebeld met Wijdeven Produkties. Ze had er naast gestaan en had gehoord dat hij alsmaar ja zei. ‘Jazeker kan ze dat’, ‘Jazeker vindt ze dat goed’ en ‘Jazeker is ze meerderjarig. Ze is al 20.’ Daarna had ze haar reis voorbereid. Ze had uitgezocht welke trein en ze had een boodschappentas gekregen van de buurvrouw en daar al haar kleren ingestopt. En een toilettas met een tandenborstel, een kam en flesje dat haar moeder haar gaf. 4711. ‘Je moet lekker ruiken op hoe heet het.’ ‘De set, op de de set mam.’ En toen was ze gegaan. En toen ze er bijna was, had een hijgende hond haar gepasseerd.

 

De man keek haar aan. ‘Zeg het maar.’ Met elk woord kwam de lucht van shag haar tegemoet. ‘Tweehonderd voor solo met speeltjes? Of vierhonderd voor onze Special Interest-klanten?’

Ze dacht na. Wat was een solo met speeltjes? Wat waren Special Interest-klanten? En toen dacht ze aan thuis. Aan geldgebrek. ‘Vierhonderd’, zei ze zachtjes, bijna fluisterend. ‘Wat zei je?’ Ze schraapte weer haar keel. ‘Vierhonderd.’ De man spuugde op de grond. ‘Deal’, zei hij. ‘Ik haal Hector uit zijn hok.’

Daarna was het snel gegaan. Ze had niet eens gehoord dat de man zei dat ze zich uit moest kleden. Ze zag de herdershond de kamer inkomen en in een reflex had ze de moersleutel van de stoel gegrepen. Ze haalde fors uit en sloeg meteen raak. De zware moersleutel kwam neer op de kop van de hond. Het beest gromde of jankte niet eens, maar viel meteen neer. De man deed geschrokken een stap naar achteren. En nog een. ‘Niet slaan’, riep de vrouw. ‘Niet slaan!’ Maar ze sloeg wel. Eerst de vrouw. Daarna de man, die inmiddels over zijn hond was gebogen. ‘Mijn hond! Je hebt mijn Hector vermoord!’ Ze raakte hem op zijn achterhoofd. Hij viel op de hond.

 

Anderhalf uur later zat ze in de trein. Ze telde de stations waar de trein stopte. Bij de twaalfde moest ze eruit. En dan de bus naar het dorp. De boodschappentas schommelde tussen haar voeten in de cadans van de trein. De tas was nog iets zwaarder dan op de heenreis. Bovenop de kleren, naast de foto, lag een zware moersleutel. Ze keek in de tas en dacht aan haar vader.