Verhalen > Dorp aan de grens (3, slot)

Dorp aan de grens (3, slot)

Mitrailleurs, kanonnen en granaten waren passé. De Zuidwaarders gooiden ze in een grote kuil en lieten zich vertellen dat zoiets Noordwaarts ook gebeurde. Vanaf nu werd er gevochten met katapulten en kiezels. Een enkeling was sceptisch. Zowel Zuidwaarts als Noordwaarts twijfelden burgers, dorpsbazen en ministers aan de goede bedoelingen van de vijand. ‘Ze kwamen met een witte vlag’, weerlegde de president van Zuidwaarts de twijfel en de wapens werden vernietigd. ‘Laten we voor de zekerheid maar onze ouderwetse wapens bewaren’, fluisterde De Eerste van Noordwaarts met zijn sceptici mee.

 

Het was wekenlang koud en nat geweest. Donkere luchten en regen maakten het dorp mistroostig. En dan was er nog de vrees. Sinds het begin van de Klein Striet was het stil geweest. Die van Noordwaarts hadden geen enkele aanval meer ondernomen. ‘Wordt het niet tijd dat we zelf de aanval inzetten?’, had de oorlogsminister voorgesteld aan de president. En die had geknikt. Het was een goed moment geweest. Er waren duizenden katapulten gemaakt, er waren kiezels verzameld en honderden jonge meisjes hadden zich aangemeld om als Stenen Meiden dienst te doen. Met dank aan de ontwerper die had bedacht dat de uniformen oudroze moesten zijn. De modekleur van dat moment.

Het peloton van het dorp aan de grens had zich verzameld. Ruim dertig jongemannen en meiden waren er klaar voor. De jongens stonden vooraan, de meiden daarachter. Alberdien de Jonge had nog geprobeerd eronderuit te komen. Niemand die het nog kon zien, maar misschien was het niet zo verstandig om met broekzakken met kilo’s aan kiezels naar het front te gaan. Al lag dat front dan een paar honderd meter voorbij het dorp. Ze twijfelde, maar wist niet wat ze tegen wie moest zeggen om thuis te kunnen blijven. Niemand die nog wist van, wat ze in haar dagboek had opgeschreven, ‘mien kondies’, mijn conditie. Zelfs Bardoel wist er nog niets van.

En juist Bardoel was zo ongeveer het meest enthousiast van alle dorpelingen. ‘Op naar Noordwaarts!’ had hij geroepen. Hij mocht de groep leiden – omdat hij als eerste de limousines had zien aankomen was hij een soort van held geworden. Alberdien de Jonge had het maar zo gelaten. In de deuropeningen stonden de vaders en moeders van de jonge soldaten. Ze zwaaiden en wensten succes. Alberdien riep dat ze op tijd weer terug moesten zijn. ‘We eten husselpot.’ Alberdien de Jonge zwaaide en riep: ‘Voor het donker!’ Ze dacht er achteraan: ‘En dan ga ik het je vertellen, mama’.

De voordeuren gingen dicht. Een moment was het muisstil. Bardoel keek omhoog en zag dat het voor het eerst sinds weken prachtig weer was. Geen wolk te zien. Er vlogen vogels. De zomer was op komst. Alberdien de Jonge liep achter hem en zag dat Bardoel nog steeds een beetje met zijn rechtervoet trok. De voet waar die kanonskogel op was gevallen. Ze zag hem moeizaam lopen en zag daarna de stofwolken. Zonder witte vlaggen dit keer. Geen limousines ook. Tanks waren het. Grote tanks.

Bardoel trok zijn katapult uit zijn broekzak. ‘Geef me kiezels’, riep hij. En viel neer. Alberdien de Jonge wilde hem opvangen, maar werd ook getroffen. In een reflex grepen haar handen naar haar buik. Ze sperde haar ogen, zoekend naar haar Bardoel. En viel.

Het geluid van geweerschoten, granaten en bommen trilde door in de huizen. Oude Otteman was, hoewel oud en slecht ter been, de eerste die zijn deur opende. Hij stond in de deuropening.

De hemel was voor het eerst sinds weken blauw. Wie omhoog keek, zag geen wolk.