Columns > Schijt aan Marokko

Schijt aan Marokko

Is het saffraan? Koriander? Een voor mij nog onbekend Marokkaans kruid? Ik zuig de lucht via mijn neusgaten op, maar besluit dat het helemaal geen kruid is. Maar tegelijkertijd ruik ik hier in Fes wat ik tijdens deze rondreis al in zoveel andere steden en dorpen in Marokko rook. Wat is het?

Specie, zegt een reisgenoot. En verdomd ja. Ik ruik cement.

Marokko ruikt naar cement. In het Atlasgebergte, Casablanca, Marrakesh en hier in Fes is de geur van cement overal. Want overal wordt gebouwd. Niet door grote bouwbedrijven, maar door particulieren. Dankzij reisleider Soufian weet ik dat de bouw van een huis zomaar enkele jaren kan duren. Tientallen jaren zelfs. Met onze bus komen we, niet overdreven, langs werkelijk duizenden vrijstaande huizen die onaf en tegelijkertijd bewoond zijn. Gezinnen wonen in enkele vertrekken op de benedenverdieping en stukken ijzer steken op het dak omhoog – als teken dat hier rond die ijzeren wapening ooit stenen of beton zullen verrijzen en uiteindelijk een tweede verdieping. Ooit. Misschien.

Ze metselen een muur zodra er geld is, aldus Soufian. En zodra er zin is.

Je zou het charmant kunnen vinden, een volksaard waarvan je kunt vaststellen dat het laissez fair of zo is – en dat wij als te hardwerkende, gestreste Nederlanders daar nog wat van kunnen leren. Maar die ondoordachte bouwavonturen maken Marokko vooral lelijk. Want het blijft niet beperkt tot een enkele straat, buurt, wijk of dorp – het hele land, qua potentie ronduit schitterend, gaat gebukt onder deze landschappelijke en stedenbouwkundige vervuiling.

 

Het is allemaal bijna net zo erg als het zwerfafval. Zelfs middenin olijfboomgaarden, vele meters verwijderd van straten of bermen, ligt het vol met papier, plastic flesjes en zakken, blikken en – vanzelfsprekend – bouwafval. Zowat elke open ruimte tussen twee huizen wordt gevuld met bulten van zooi. Midden in de middeleeuwse centra van zogeheten Koningssteden ligt het vol met vuilnis. Ik zie in Fes tussen blikjes en flesjes zelfs een dode kat in een nis van een muur. Mensen lopen er achteloos voorbij. Alleen in en rond moskeeën en koninklijke paleizen is het schoon – Allah en de koning zijn de moeite van vegen, opruimen en poetsen waard. Voor de rest van hun land halen Marokkanen de schouders op.

Marokko heeft mooie gebedshuizen en paleizen. En prachtige bergen, bossen, velden vol graan, cactussen in bloei – tijdens onze rondreis kijken we onze ogen uit over al dat moois en luisteren we naar de boeiende verhalen van de diverse gidsen die vertellen over Marokko, de islam, de grootste moskee van het land of Afrika of weet ik wat en over kruiden, specerijen, tradities en gewoonten. Maar steeds weer wordt het tenietgedaan door de ongelofelijke bende die de inwoners van hun land maken.

 

Soufian vertelt tijdens een van bustochten langs dorpen, velden en bermen vol bagger dat de dienstplicht sinds vorig jaar weer van kracht is. Welk buitenlands gevaar die versterking van het leger noodzakelijk maakt, vraagt een reisgenoot. Geen. ‘De jeugd moet discipline worden bijgebracht.’

Een half uur later rijden we door een provinciestadje. Een hachelijk moment dient zich aan – twee jonge mannen op brommers besluiten vlak voor onze bus van rechts naar links te crossen. Buschauffeur Saïd let goed op en trapt keihard op de rem. Hij roept iets en drukt de claxon in. De jongeren lachen. Ze worden gadegeslagen door twee agenten. Die vertrekken geen spier. We kijken vanuit de bus toe en beseffen: gebrek aan respect, gezag en fatsoen – het is niet voorbehouden aan puberende jongens, ook de politie is er door aangestoken.

Zelden een land bezocht waarvan de inwoners zo’n schijt hadden aan hun eigen land. En daarmee aan zichzelf.