Columns > Grapje van de architect

Grapje van de architect

Als u me niet gelooft: stap nu in de auto, tik op uw navigatie ‘Fregatlaan Den Bosch’ in en ga het zelf zien. Degelijke, oer-Hollandse niks-aan-de-hand-twee-onder-een-kappers staan er aan die straat.

Maar kijk nog eens goed. U ziet het niet? Beter kijken. Kijk naar die regenpijpen aan de voorzijde van de huizen.

Kijk, nu ziet u het ook. Die regenpijpen heeft iemand dwars voor de ramen op de eerste verdieping geplaatst. Lekker uitzicht vanuit zo’n raam. En nee, het is geen foutje van de aannemer. De makelaar die de woningen begin jaren negentig mocht verkopen, vertelde me destijds dat die pijpen voor het raam een grapje waren van de architect.

Lachen.

 

‘Architecten worden afgerekend op nieuw denken’, zegt Hans van der Heijden dit weekeinde in de Volkskrant. Hij is zelf ook architect, vindt zichzelf onderdeel van de stroming traditionalisme en heeft het helemaal gehad met, wat hij noemt, ‘de Nederlandse ontwerptraditie’. Architecten worden volgens Van der Heijden onvoldoende geschoold in bescheidenheid.

Hij mag twee pagina’s lang uitleggen wat er schort aan de Nederlandse architectuur en dat is, zo begrijp ik al lezend, Rem Koolhaas. Aanleiding van het artikel is trouwens de kritiek van Thierry Baudet op sterarchitecten als Koolhaas. Ik ben geen fan van Baudet, maar geef hem wat dit betreft graag gelijk. Er wordt een hoop onzin gebouwd in Nederland. En naar het schijnt is dat te danken aan de populariteit van Koolhaas – wie in de architectuur iemand wil zijn, poogt in navolging van Koolhaas vernieuwende ontwerpen te maken. En zet bij gebrek aan een echt revolutionair idee een regenpijp voor een raam.

 

Maar die huizen met die als humor bedoelde regenpijpen zijn niet alleen getekend, goedgekeurd en gebouwd – ze zijn ook verkocht. Er wonen mensen. U zou er zomaar het bewijs in kunnen zien dat er belangstelling is voor dit soort olijke ontwerpvondsten.

Een jaar of vijftien geleden legde toenmalig directeur Cees van Bemmel van bouwconcern Van Wijnen me al uit dat aan Nederlanders huizen verkocht en bewoond worden niet dankzij, maar ondanks hun mallotige ontwerpen. In die tijd waren lessenaar-daken in de mode. ‘Niemand wil ze, maar architecten tekenen ze. Mensen willen zadeldaken’, mokte Van Bemmel. Waarom ze dan toch verkocht werden? ‘Omdat er een tekort is aan woningen. Architecten profiteren daarvan. Ze kunnen zich de luxe permitteren om zich te gedragen als kunstenaars. Liever een lelijk huis kopen dan geen huis.’

 

Ik vind lessenaar-daken spuuglelijk en regenpijpen voor ramen mesjokke. Maar nog erger zijn misschien nog binnen-de-lijntjes-ontwerpen. In mijn dorp worden de laatste tien jaar louter huizen en appartementencomplexen gebouwd waar mensen achteloos voorbij sjokken. Donkere gevelstenen zijn al een decennium lang mode en dus zien we die overal.

Het laatste vernieuwende gebouw, verrees meer dan tien jaar geleden op de Markt. Daar staat een opvallend winkel-, kantoor- en horecagebouw dat er uitziet als een boerderij, maar dan van glas. Ik vond het van meet af aan best mooi, maar de oppositie tegen het ontwerp was destijds fors. In de gemeenteraad pleitten raadsleden van de PvdA voor een gebouw dat vernieuwend zou zijn en die van het CDA besloten van de weeromstuit dat het gebouw van traditionele materialen gemaakt moest worden.

Glas is traditioneel, bedachten ze bij de PvdA en dus staat er nu een glazen boerderij. De kritiek is verstomd. De ene helft van het dorp vindt het mooi of is trots dat we hier een ‘echte Winy Maas’ hebben, de andere helft heeft kritiek ingeruild voor schouders ophalen.

 

In de tijd dat het ontwerp onderwerp van felle debatten was, dronk ik een kopje koffie met Friso de Zeeuw. Die was toen hoogleraar Gebiedsontwikkeling aan de TU in Delft. Hij kende het marktplein in mijn dorp (‘Aan de ene kant de kerk en de andere kant de Hema, toch?’) en schudde het hoofd toen hij hoorde dat uitgerekend Maas daar aan de slag ging.

‘Zo’n moderne architect moet je niet loslaten op zo’n Brabants dorp’, zuchtte De Zeeuw. ‘Zet er een kiosk of zo neer.’

‘Maar een kiosk is toch wel heel oubollig?’, vroeg ik. De Zeeuw knikte.