Columns > Onderweg

Onderweg

Het meest imponerende van de vakantie was de reis. Ik zat op de achterbank van het lichtblauwe Kevertje, 95 32 EX, ingeklemd tussen kussen, koelbox en andere dingen. Vader reed en moeder zat ernaast.

Mijn moeder had grote delen van de reis een kaart in haar hand en daar wist ze geen raad mee. Dan vroeg vader of hij zo dadelijk bij het klaverblad rechtdoor moest of afslaan. Moeder zocht op de kaart, had geen idee waar we waren en vader begon dan al rijdend met zijn rechterwijsvinger dingen aan te wijzen. ‘Daar, dáár zijn we.’

‘Frankrijk,’ zei mijn moeder. ‘Já! Frankrijk!’

En dan de tol. Vader werd drie kilometer voordat de huisjes in zicht kwamen al nerveus. Hij rekende mompelend uit of hij genoeg muntgeld had en zo niet, hoeveel hij dan terug ging krijgen van dat briefje van honderd frank. Bij het hokje draaide hij het raampje open, leverde een ticket in en luisterde tevergeefs naar wat er betaald moest worden. Waarna vader besloot het bankbiljet met de meeste nullen aan te reiken.

Vader nam de enorme hoeveelheid wisselgeld aan in de kom die hij van zijn handen had gemaakt en gooide de munten in de schoot van mijn moeder, daarbij ‘Hier Toos!’ roepend. Daarna startte hij de inmiddels afgeslagen auto, reed in de derde versnelling weg, liet de auto een akelig geluid maken en sputterde alsnog in de eerste versnelling verder.

Terwijl mijn moeder het muntgeld van de vloer probeerde te rapen, zei mijn vader dat hij nu toch echt wel een sigaret nodig had.

Moeder liet de munten uit haar handen vallen, zocht in het handschoenenkastje naar het pakje Caballero en begon met een ritueel dat voor mij inmiddels net zo voorspelbaar was geworden als het betalen bij het tolhuisje. Ze stak de sigaret in haar eigen mond, stak hem met een aansteker aan, nam één trekje, hoestte en bracht de sigaret naar de mond van mijn chaufferende vader. Die probeerde zijn blik op de weg te houden en tegelijkertijd zijn hoofd in de richting van mijn moeder te draaien. Met trillende vingers legde moeder de sigaret op de al net zo trillende onderlip van mijn vader. Die liet in één op de drie gevallen de sigaret uit zijn mond vallen, op zijn broek. Waarna hij met wilde armgebaren de sigaret daar vandaan sloeg. Moeder boog tussen benen, voeten en pedalen en vond daar de sigaret en probeerde het opnieuw.

Daarna ging ze verder met het muntgeld. Waar ze weer mee moest stoppen omdat vader vroeg of er ook tankstations op de kaart waren afgedrukt. Ik boog vanaf mijn plekje tussen kussen en koelbox naar mijn moeder, zocht mee en wees op die drie kleine rondjes. ‘Nee, dat is een ruïne,’ wist mijn vader ongezien.

Tegen die tijd dat mijn moeder had ontdekt dat er 40 kilometer verderop een tankstation was en mijn vader uitrekende dat ‘we dat vast wel zouden halen, denk ik,’ keerde de rust terug. Tot dat verkeersknooppunt dat vader nog lang niet had verwacht. ‘Links of rechts, Toos? Nou? Ik moet het echt nú weten!’

Aangekomen op de camping, moest mijn vader eerst even rusten voor we samen de tent ging opzetten. ‘Want je hebt geen idee hoe vermoeiend zo’n reis is, Toos.’