Ik schrijf een roman
Laat ik zelfverzekerd beginnen. Ik kan best schrijven. Ik schrijf voor allerlei opdrachtgevers nieuwsbrieven, websitestukken, brieven (namens colleges aan gemeenteraden vooral – gemiddelde productietijd dankzij autorisatie door zo’n vijftien mensen: tien weken), speeches, persberichten, rapporten en nota’s – en heus waar, ik kan dat best aardig. Zelfs op taalniveau B1 – dat iemand met amper meer dan basisschool het ook snapt en nog graag leest ook. Vooral dat, van dat B1, vind ik best knap van mezelf. App me als u zo’n tekst wenst.
Wat ik minder goed kan, is fictie. Verhaaltjes, langere verhalen, een novelle. Ik schreef ze en publiceerde ze zelfs. Een keer in eigen beheer en daarna met een uitgever die is gespecialiseerd in auteurs die nergens aan de bak komen. Het aantal verkochte exemplaren was zo laag dat ik denk dat ik alle kopers persoonlijk ken.
‘Het is niet goed, maar hé, het is wel mijn broer.’ Dat waren waarschijnlijk zo ongeveer de overwegingen van de kopers. Waarbij u broer mag vervangen door vriend, klant, leverancier, buurman en partijgenoot.
En toch kan ik het niet laten om te blijven schrijven en, erger nog, mijn schrijfsels uit te geven.
Ik ben een beetje als Henk Krol – vanwege het jatten van pensioengelden van zijn personeel de laatste persoon op Aarde om zich met enig recht in te mogen zetten voor eerlijke pensioenen en het dan tóch doen. Of als Porgy Franssen – te talentloos om toneel te kunnen spelen en dan toch de planken op gaan.
Ik leg momenteel de laatste hand aan mijn allereerste roman. Waar die Porgy trouwens in voor komt, maar daar gaat het nu niet om. Waar het om gaat: ik weet nu al dat die roman met een beetje mazzel honderd keer wordt verkocht.
Dat vind ik niet erg. Ik zit nogal gemakkelijk ‘in de wedstrijd’. Ik wil vanzelfsprekend een bestseller schrijven, maar als dat logischerwijs niet lukt, dan doe ik het met wat er daarna binnen bereik ligt: dat ik een gedrukt exemplaar bij mijn andere commerciële mislukkingen op mijn toilet leg. Op dat toilet staat een mandje met al mijn boekjes. Waaronder Oneliners – dit keer geen teksten, maar door mij geprobeerde tekeningen. Oplage: 1. Collectors item.
Zowat elk boekje op de wc is voorzien van een ronde sticker, die ik pulkte van een gekocht boek van een wél succesvolle acteur. Met teksten als ‘Inmiddels 10.000 exemplaren verkocht!’, ‘NRC: 5 sterren’ en ‘Van de auteur van De Meeste Mensen Deugen’.
Wat mijn eerste roman betreft, die schreef ik min of meer in opdracht van een van mijn kinderen. Die las net als pakweg twintig andere mensen mijn verhalen en zei dat het tijd was voor stap twee: een roman. Hij duwde me een boek van Jonas Jonassen in de hand (‘Heeft wel wat weg van jouw stijl’) en maakte van zijn aanbeveling een soort van instructie. ‘Schrijf een roman en o ja, er moet iemand in doodgaan.’ Die tekst wordt dus het motto, cursief geplaatst tussen cover en hoofdstuk 1.
Als hij een beetje op me lijkt (en dat doet ie), vertelt hij er binnenkort achteloos over aan mensen die vragen wie hij is en wat hij doet. ‘Eén van mijn activiteiten is het schrijven van motto’s voor romans.’
Met mijn kinderen heb ik de verhaallijn gedeeld. De reacties variëren van ‘Dat plot ken ik’ via ‘Komt me bekend voor’ tot ‘Jee, pa, dat is al zo vaak geschreven’.
U begrijpt: deze roman moet u lezen. Ik meld me als ie klaar is.