Verhalen > Een plat televisiescherm

Een plat televisiescherm

Ze werd wakker. Ze werd wakker en ze dacht aan geld. Of nee, aan het gebrek eraan. Ze zette zich met haar handen af in het dunne matras en ging overeind zitten. Ze zuchtte, wreef door haar ogen en keek roerloos voor zich uit. Zou ze zich terug laten vallen op het kussen? En dan op haar zij kruipen, de knieën tegen haar buik en de dekens over haar hoofd? Of zou ze opstaan?

Tien minuten later zat ze nog precies zo.

Gisteravond was ze bij een vriendin geweest. Ze had wijn gedronken en toastjes gegeten met geprakte dingen waarvan ze de naam niet wist. En ze had televisie gekeken. De vriendin had een groot, plat tv-scherm en daar had ze honderduit over gesproken. Dat het scherm nieuw was, gekoppeld met internet en andere dingen en hoe handig dat het was. Dat je nu altijd alles kon kijken wat je maar wilde en dat er abonnementen voor bestonden. Ze had er weinig van begrepen, maar de film die ze keken was mooi. Een film over een jonge vrouw die geen geldzorgen had en wel drie mannen die haar leuk vonden. Het leidde tot verwikkelingen, romantiek en scenes in mooie huizen, grote tuinen, auto’s zonder dak en feesten.

Zo’n beeldscherm was helemaal niet duur, had de vriendin gezegd. 800 euro. En of ze het beeld niet haarscherp vond. En dan het geluid. Ook al zo mooi. En dat het haar zo gelukkig maakte. Zo enorm gelukkig.

Ze zette haar blote voeten naast het bed. Op het koude zeil. En wreef nog eens door haar ogen. Met haar handen trok ze plukken pluizig haar achter haar oren. Ze voelde haar rug. Stekende pijn.

 

Daar was het allemaal mee begonnen. Met die rug. Of nee, het was begonnen met die nieuwe baan. Die nieuwe baan die zo geweldig was. Ze had er haar vaste dienstverband op dat administratiekantoor voor opgezegd. Want leuker werk en een hoger salaris. Wel nogal ver van huis en met openbaar vervoer niet te doen. Maar het werd sowieso tijd om eens een auto te kopen.

En toen was er ineens die pijn in haar rug. Vlak voor haar proeftijd afliep. Ze had er over moeten zwijgen, besefte ze te laat. Natuurlijk had ze erover moeten zwijgen. Maar het deed zo’n pijn en eerlijk zou vast het langst duren, had ze bedacht. Haar chef had trouwens begrip getoond. Dat het erg voor haar was, had hij gezegd. En dat ziekten of kwalen vanzelfsprekend geen reden waren voor ontslag. Waar zij hem wel niet voor aanzag. Ze had opgelucht ademgehaald.

Tot haar laatste werkdag. ‘Het klikt gewoon niet’, had haar chef gezegd. Het was een week nadat ze de auto had gekocht. Op afbetaling. En een week voordat ze de brief kreeg. Die brief van die meubelzaak. Over afbetalingen die niet waren gedaan en waar ze niets van wist. En die brief, dat was weer twee maanden nadat ze had gebroken met die man die zo leuk en lief leek en waarvan later weer de bevestiging kwam dat ze geen mensenkennis had. En dat ze te goed was geweest van vertrouwen. Haar bankrekening werden een en/of-rekening en hij maakte zijn flat mooi. Bleek uit de brief van de meubelzaak.

 

Ze rechtte haar rug. Dat gaf even verlichting. Ze moest nadenken. Besluiten nemen. Want zo kon het niet langer. Ze rekende. Ze rekende, zoals ze tientallen keren per dag rekende. Ze telde de bedragen in haar hoofd op. De bedragen van de afbetalingsregeling van de meubelzaak, de achterstallige huur, de premies die ze nog moest betalen van de zorgverzekering. Ze bedacht dat ze nog wat acceptgiro’s was vergeten, van de telefoon bijvoorbeeld, en raakte de tel kwijt. Ze begon opnieuw.

Ze moest het opschrijven. En ze moest positief denken. Dat had haar vriendin gisteravond gezegd. Dat ze altijd maar aan kosten en schulden dacht en nooit aan inkomsten en meevallers. Ze moest aan inkomsten denken. Aan kansen. En ze moest eens ophouden om over problemen te praten. En ze moest eens worden als de hoofdrolspeelster in die film. Met geld en knappe mannen die haar wilden. En dan naar feestjes gaan, in auto’s zonder dak rijden en een plat televisiescherm bezitten.

Ze dacht aan de bedragen die ze maar niet opgeteld kreeg. Die bedragen waren geen problemen. Uitdagingen waren het.

Ze stond op, rekte zich uit, verbeet de pijn in haar rug en liep de slaapkamer uit. In de gang zat haar kat, Mevrouw Snor. Die kat moest weg, had haar vriendin gezegd. Katten kosten geld. ‘Wat voor leuke dingen kun je doen met het geld dat je bespaart als je dat beest naar het asiel brengt?’ Ze had geantwoord dat het leukste dat ze kon bedenken de aanschaf van een kat was.

Mevrouw Snor trippelde achter haar aan, naar de keuken. Ze trok de koelkast open, keek naar de bijna lege vakken en sloeg hem weer dicht. Thee. Thee was er wel. Maar waar precies? Ze moest toch echt een keer opruimen. De keukentafel lag en stond vol. Vuile borden en bekers. Op de aanrecht plastic bakjes met etensresten. En dan was er nog de was. Wanneer had ze voor het laatst kleren gewassen? Twee weken geleden, drie? Mevrouw Snor sliep de laatste nachten tussen haar vuile kleren, die zowat overal in de flat lagen.

Ze moest wat doen. Iets.

Maar waar te beginnen? De was? Afwas? Een grote schoonmaak? Ze had inmiddels de fluitketel gevonden. Terwijl koud water in de ketel kletterde, keek ze naar links. Daar op de hoek van het aanrecht, lag de ongeopende post. Tien, vijftien enveloppen. Misschien moest ze daar maar mee beginnen.

 

Uiteindelijk duurde het nog een half uur en twee koppen thee, voor ze aan de keukentafel zat met het stapeltje enveloppen voor zich. Vuile borden en broodkruimels waren aan de kant geschoven. Ordenen. Ze moest eerst ordenen. Wat rekeningen leken links, de rest rechts. En dan beginnen met rechts. Of nee, links. Je kon het maar gehad hebben. Die vrouw in die film van gisteren, die had ze niet gezien met een rekeningen voor zich. Op de platte scherm was er louter liefde geweest.

Terwijl Mevrouw Snor van haar schoot een behaaglijk slaapplekje maakte, pakte ze de bovenste envelop van rechts. Een bankafschrift. Ze scheurde de envelop open, haalde diep adem. Met trillende vingers haalde ze het afschrift uit de envelop. Diepe zucht.

Ze keek naar het bedrag rechtsboven. Ze sperde haar ogen verder op. ‘Nee’, zei ze hardop. ‘Jeetje.’ En daarna: ‘Dat valt mee’. Ze stond maar 500 euro in het rood. Veel minder dan ze had verwacht. Ze legde het afschrift op tafel, joeg de kat van haar schoot en ging opnieuw op zoek naar eten. Beschuiten waren er nog. En een potje jam, helemaal dicht zelfs nog. Nu nog een schoon mes vinden.

Drie rijkelijk besmeerde beschuiten lagen er voor haar op een bord. Ze kreeg bijna zin om de andere enveloppen open te maken. Maar eerst keek ze nog even naar het afschrift. 500 euro credit.

Credit. Credit was toch in de min? Met de mond vol krakend beschuit liet ze haar ogen door de mutaties op het afschrift staan. Telefoon, Wehkamp, supermarkt, pinautomaat, huur. Vervelende, maar weinig verrassende afhoudingen. Eén bedrag in een andere kolom dan al die bedragen die waren ingehouden. Bijgeschreven dus. 1000 euro.

Credit was niet in de min. Ineens drong het tot haar door. Credit was in de min voor de bank en in de plus voor haar. Ze stond 500 euro in de plus. Ze had geld. Ze vloekte. ‘Godver, ik heb geld.’ Geld. Dankzij die 1000 euro. Waar kwam dat geld vandaan?

‘Het spijt me. Terugbetaling meubels, eerste termijn.’ Haar ex. Haar ex had duizend euro overgemaakt. Hij ging het terugbetalen. Hij ging het gestolen geld, bijna 20.000 euro, terugbetalen. ‘Snor, ik ben rijk!’ Haar hart klopte snel. Ze moest nadenken. Nu moest ze nadenken. Nadenken wat ze ging doen.

Het ging snel in haar hoofd. Heel snel. De logo’s van postorderbedrijven, energiemaatschappij, woningcorporatie en deurwaarders flitsten voorbij – beelddenker als ze was. Wie moest nog wat van haar hebben en wie zou ze het eerst betalen? En dan waren er de bijna lege keukenkastjes en de helemaal lege koelkast. Wasmiddel moest ze kopen. Eten. Koffie. 500 euro. 500 euro had ze. Ze kon iets. Ze mocht iets. Kattenvoer. Een nieuwe broek. Ze moest douchen en aankleden nu. Haar haren weer eens kammen. Ze moest iets doen. Een fles wijn. Verse groente. Waarom lukte het nou niet om kalm te denken? Rekeningen betalen, moest ze. Welke eerst? Andijvie, daar had ze zin in. Verse andijvie. Of rode kool. Geen tijd te verliezen. Vlees. Biefstuk. Zou ze biefstuk..?

 

Ze fietste sneller dan ze in tijden had gefietst. Op weg naar waar ze al in geen tijden was geweest. Ze kwam al tijden liever niet meer in de stad. Al die verleidingen. Maar nu fietste er 500 euro naar de stad.

In een flits zag ze de etalage, rechts van haar. Ze was er al voorbij, toen het beeld doordrong. Ze kneep de handrem in. Achter haar week een bromfietser vloekend uit. Ze hoorde de verwensingen niet, zag de brommer ook niet. Terug naar de etalage.

 

‘Ik dacht 800 euro’, zei ze tegen de jongeman. Die lachte schamper. ‘Nou mevrouw, niet die u wenst. Echt, die televisieschermen beginnen bij 1200 euro. Maar op de lange termijn bent u daar natuurlijk beter mee af.’

De lange termijn, daar moest ze maar eens wat meer aan denken. ‘U weet wat ze zeggen van goedkoop. Goedkoop is duurkoop.’ Dat was waar. Ze knikte. ‘Maar het is boven mijn budget.’ De jongeman zei dat ze dat maar dacht. Dat hij natuurlijk niet in haar portemonnee kon kijken, maar wist wel dat ze het voor nu bij een aanbetaling kon laten. En dan zou de rest in termijnen kunnen. ‘En we leveren bij u thuis af en installeren hem daar. Kost maar 30 euro extra. En dan hoeft u pas de aanbetaling te doen.’ Alleen even nog wat gegevens noteren. ‘Waar kunnen we u bereiken? En wanneer kunnen we het scherm bezorgen?’

‘Niet vandaag’, hoorde ze zichzelf zeggen, ‘het is een zootje thuis. Ik moet eerst opruimen.’

 

Ze had het verdiend. In het ritme van hoe ze trapte, zei ze het in gedachten tegen zichzelf. Dat ze het had verdiend. Verdiend. Verdiend. Ze voelde haar telefoon trillen in haar broekzak. Een berichtje van haar ex, zou ze tien minuten later lezen, vlak nadat ze de fiets in het berghok onder de flat had geparkeerd. ‘Volgende termijn over pakweg een jaar. Weer blut. Maar komt echt. Echt. X.’

Meteen daarna kwam er weer een bericht. ‘Morgen wordt uw tv-scherm bezorgd. Tussen 10 en 12 uur. Conform afspraak € 600 bij levering. Betalen met pin mogelijk.’

Ze stapte in de lift en keek naar zichzelf, in de spiegel. Ze had beter naar de kapper kunnen gaan, zag ze. Ze stapte uit de lift, duwde de klapdeur naar de galerij open en zag hem staan. Vijf voordeuren verder, op de galerij. Bij haar voordeur. Een man met een regenjas en een map onder zijn arm. Ze herkende deurwaarders tegenwoordig van verre en dus zeker van een afstand van slechts vijf voordeuren.

Ze aarzelde. Keek over de rand van de galerij. De elfde etage. Ze wilde denken. Nadenken. Ze keek naar beneden en de auto’s leken als speelgoed. Daarna keek ze omhoog. Het was een bewolkte dag. Denken wilde ze. Verstandig, helder denken. De elfde etage. Een deurwaarder, vijf deuren verder. Keek hij naar haar? Ja, hij keek naar haar. Hij stak zijn hand op, riep haar achternaam. Morgen kwam het tv-scherm. Er waren nog enveloppen dicht. Hij kwam haar kant op nu. Mevrouw Snor had haar nodig. Of niet? Denken. Hij nam best grote stappen. Noemde nog een keer haar naam, vragend nu. Elfde etage. Het was nu of nooit.

Hij stak zijn hand uit. Eerst om haar te begroeten en toen, in een reflex, om haar vast te grijpen.