Verhalen > Dorp aan de grens (2 van 3)

Dorp aan de grens (2 van 3)

En toen was ineens De Eerste Van Noordwaarts naar de grens gekomen. De Eerste, of zoals ze hem in Zuidwaarts noemde, De Barbaar. De jongste zoon van Oude Otteman had juist toen wachtdienst gehad, met Alberdien de Jonge. Het was een rustige ochtend geweest en de jongste van Otteman, Bardoel, had opgeschept dat hij een kanonskogel van het type Fors met één hand omhoog kon houden. Alberdien de Jonge had het niet geloofd en vroeg of Bardoel dat kon laten zien.

Ze verlieten het grenshuisje, een houten barak met een tafel, twee stoelen en een kastje waarop een typemachine en een morseapparaat stond. Buiten nam hij een kogel van de stapel naast het kanon. Eerst met twee handen en toen legde hij de kogel in zijn rechterhand. ‘In één hand’, zei Bardoel. ‘In één hand’, bevestigde Alberdien de Jonge. Ze keek hem vanonder haar rode lokken aan. Het was een mooie kerel, die Bardoel. Strakke kaaklijn. Alberdien de Jonge hield van strakke kaaklijnen. En van onhandig. En tjonge, wat was Bardoel een stuntel. Ze vond het aandoenlijk, dat uitsloven met die kogel.

‘Als je hem een hele minuut omhoog kunt houden, mag je me zoenen’, zei ze. Ze schrok een beetje van haar eigen woorden. Hij ook van de hare. Hij liet de kogel pardoes uit zijn hand vallen. Het ding viel op zijn voet. Bardoel droeg dezelfde schoenen als de meeste jongens in Zuidwaarts – die van dun leer en met geen enkele bescherming tegen wat dan ook. En dus al helemaal niet tegen een kanonskogel van wel een decimeter doorsnede. Of, zoals ze het in Zuidwaarts noemden, twie vuurstokskes. Twee lucifers. Bardoel schreeuwde en had daar meteen spijt van. Hij zag Alberdien de Jonge bezorgd kijken.

‘Het valt mee hoor’, kreunde hij. ‘Alsof er nooit eerder kogels op mijn voeten vielen.’

‘Ben je zo onhandig, dan?’ Haar mondhoeken krulden omhoog. Het was leuk hem zo nerveus en onzeker te zien. Zou hij verliefd op haar zijn? Ze deed een haarlok achter haar oren, boog haar hoofd een beetje naar beneden en keek opnieuw vanonder haar haren omhoog. Die blik had ze vaak geoefend voor de spiegel – een blik die ergens tussen naïviteit en uitdaging inhing. Ze zag hem kijken. ‘Eén minuut hè? Kan ook twee, hoor.’

‘Nee joh, je hebt pijn. Laat maar.’ Hij tilde de kogel opnieuw op, legde het ding in zijn rechterhand. ‘Hou jij de tijd bij?’

Ze hoorde de vraag, maar de woorden drongen niet door. Want ze zag ineens de stofwolken. ‘Het Leger van Noordwaarts!’ riep ze. ‘Een nieuwe aanval!’

En weer liet Bardoel de kogel vallen. Net op tijd maakt hij een sprong. De kogel viel op het gras. Hij keek naar de stofwolken en zag als eerste de witte vlaggen. Veel witte vlaggen. Ze wapperden op paarse limousines. Drie paarse limousines waren het, die op het zandpad vanuit Noordwaarts de grens naderden. ‘Paarse limousines, paarse limousines! Monju, dat zijn de limousines van De Barbaar van Noordwaarts!’

Alberdien de Jonge was toen al de barak in gerend. Ze was driftig aan het tikken op het morseapparaat. Met effect. Er gingen even later sirenes af in het dorp, een paar steenworpen verderop. En twaalf dorpen verder, in het Vergaderhuis van Zuidwaarts, trokken ministers haastig hun uniformen aan. De president liet de scheiding in zijn haar leggen en zijn das stroppen en nam ondertussen de tekst van het Protocol Van De Witte Vlaggen door. Het was zo’n stuk waarvan hij al decennia lang wist dat het bestond, maar dat hij nog nooit had gelezen.

Het Protocol Van De Witte Vlaggen, een bladzijde vol kleine letters in het Boek van Oorlogsrecht, vastgesteld door zijn vader, de grootvader van De Barbaar en nog wat andere koningen, presidenten en zelfs een keizer. De president kon gelukkig snel lezen en wist net zo snel wat hem te doen stond. Hij deelde bevelen uit, zette wat handtekeningen en zat even later in De Presidentiële Bolide. Met een strakke scheiding in het haar en een fraai gestropte das.

 

De onderhandelingen hadden plaats in de kiosk op het plein van het dorp aan de grens. Ze duurden dagenlang en iedereen in het dorp kon de gesprekken volgen. Ze keken vanuit het plein toe en hoorden hun leiders vloeken, zwijgen, weer vloeken, fluisteren en na een dag of twee hoorden ze gelach. Er werd bier gedronken en De Barbaar at zelfs husselpot, het nationale gerecht van Zuidwaarts. ‘Dat smaakt niet verkeerd’, zei De Barbaar. Het toekijkende volk op het plein begon spontaan te applaudisseren.

Op dag vijf waren ze eruit. ‘De Grote Oorlog is voorbij’, zei de president. Hij leunde met zijn stevige armen op de horizontale balken van de kiosk. Het dorpsplein stond vol. Niet alleen met mensen uit het dorp aan de grens, ook van andere dorpen waren mensen toegestroomd. Dat niet alleen: er waren zelfs Noordwaarders. Ze hoorden dat de grote oorlog voorbij was, maar dat het wel nog steeds oorlog was. De meningsverschillen tussen Zuid en Noord waren immers niet minder geworden. De ruzie over de grenslijn, de zilvermijnen achter de velden, de Schulden Van Weleer en nog zo wat zaken – ze moesten toch echt uitgevochten worden.

‘Daarom is de Grote Oorlog voorbij en komt er een Kleine Oorlog’, zei de president in hoog-Zuidwaarts. ‘Dur kump in Klein Striet’, vertaalden de gestudeerden aan hun dorpsgenoten. Bardoel en Alberdien de Jonge hoorden dat niet. Ze waren naar de zevende steeg gegaan, aan de andere kant van het dorp. Daar was het donker en stil. En daar zoenden ze.

‘Kun je de kogel vijf minuten omhoog houden?’ vroeg Alberdien de Jonge. Bardoel knikte heftig. Alberdien de Jonge knoopte haar bloes vol kant en borduursel open. ‘Laat het me morgen zien.’

 

Vrijdag het derde en laatste deel.