Columns > In een Marokkaanse slangenkuil

In een Marokkaanse slangenkuil

Nee, ik overdrijf helemaal niet. Het grote plein Jemaa el Fna in Marrakech telt op deze zondagavond echt duizenden mensen. Dit is niet alleen het bruisend centrum van deze stad, maar vast en zeker ook van Marokko. Bedenk u zelf aan de rand van dat grote plein en fantaseer dat u tussen al die mensen, fruitverkopers, muziekgroepen en slangenbezweerders uw weg moet gaan vinden. En dat u bent gewaarschuwd door de reisleider. Dat u niemand op dat plein kunt vertrouwen.

‘Nee schat, ik kan je geen hand geven. Mijn linkerhand zit in mijn linker broekzak want daar houd ik mijn iPhone vast. Mijn rechterhand zit in de andere broekzak, bij mijn portemonnee.’

‘Er staan hier mensen met slangen’, zegt iemand van ons groepje. ‘Je weet wel, die omhoog dansen vanuit een mandje.’ Of hij Marokko niet verwart met India, vraagt iemand. ‘Nee, nee, kijk maar.’

En inderdaad. ‘Hé you’, wenkt een man. Kijkt hij mij aan?

Een minuut of wat later hangen er twee slangen om mijn nek. Mijn vrouw pakt haar mobiel om foto’s te maken. Een van de mannen uit de entourage van de slangenmeneer biedt aan het voor haar te doen. Maar ook bij mijn vrouw bonken de adviezen van de reisleider nog in haar hoofd. Ze gaat de foto’s helemaal zelf maken.

Ik besef dat ik er mallotig bij sta. Twee slangen, van een merk dat in Nederland ook door de bossen glijdt, hangen om mijn nek. Ik mag ze vasthouden, verzekert de slangenmeneer me – maar zie dat maar eens te combineren met het vastklemmen van portemonnee en smartphone. Uiteindelijk lukt het me. Kwestie van de ellebogen tegen de broekzakken persen. En dat gaat dus alleen als ik wat vooroverbuig.

Het ziet er niet uit.

 

Het spektakel duurt een minuut. Misschien twee. De slangen worden van mijn nek geplukt. ‘Fourhunderd dirham’, zegt dat man. ‘Ben je mesjokke, we hebben helemaal geen afspraak over geld gemaakt. Vierhonderd dirham, dat is potjandorie veertig euro. Je kan de pot op!’ Ik open mijn mond om dat met stemverheffing te gaan zeggen, maar heel raar – er komt iets compleet anders uit: ‘Okay’. De voorgenomen stemverheffing is ook foetsie. Net als mijn 400 dirham. Die ligt in de hand van de man.

Of ik gek ben geworden, vraagt mijn vrouw. Ik wil zeggen dat het bomen van kerels zijn, die slangenmannen. Dat ze messen bij zich hebben en me heel gevaarlijk aankeken. Maar zo’n leugen heeft pas zin als zij er niet bij was. Het waren op de keper beschouwd best iele kereltjes. Ze waren ook met minder dan wij, het Nederlandse reisgroepje.

Het wordt een pittige discussie daar op het plein. ‘Ik snap het wel’, ‘Je had nooit dat bedrag moeten betalen’ en ‘Kom, we gaan een restaurant zoeken’ hoor ik vanuit de groep. De slangenmannen zien van een afstandje onze woordenwisseling. Eén van hen stapte op ons af.

Is there a problem?’ vraagt de man. ‘Nou en of! U heeft me compleet belazerd! Ik wil alsnog mijn geld terug!’ Ik open mijn mond om dat te gaan zeggen, en weer komt er wat anders uit. ‘No problem, everything okay.’

Are you sure?’ De man klinkt vriendelijk. ‘Nee, ik heb me vergist. U overviel me daarnet en ik wil al mijn dirhams terug en rap!’ denk ik. En dat wordt dus: ‘Yes, okay, okay!’ Ik glimlach er zelfs heel vriendelijk bij.

 

Later die avond, terug in het hotel, treffen we op een terras andere Nederlandse toeristen. Een van hen vertelt dat hij met zijn vrouw ‘dat grote plein’ heeft bezocht. En dat ze daar mannen tegenkwamen met slangen. En hoe een van hen van die slangen om zijn nek had gehangen.

‘Ik moest honderd dirham betalen. Honderd! Mijn vrouw is er nog boos over, dat ik daarin ben getrapt.’

Dat is het moment dat een van de mensen uit ons groepje het woord neemt. ‘Ik denk dat Laurens een verhaal heeft waar hij jouw vrouw mee kan opvrolijken.’