Zee
‘Het is een stom idee.’ Het was de vierde keer dat zijn vrouw het zei. En het was de vierde keer dat hij diep zuchtte en geen antwoord gaf. Hij keek in de binnenspiegel en zag haar zitten op de achterbank. Of hangen eigenlijk. Zijn moeder hing tegen het portier van de auto. Ze keek recht voor zich uit. Haar mond hing open. Keek ze ergens naar? Dacht ze ergens aan?
‘We gaan naar zee, mam. Net als vroeger.’ Hij keek via de spiegel naar haar en probeerde een glimlach.
De parkeerplaats aan de duinrand was zo goed als leeg. ‘Het hele strand voor onszelf,’ monterde hij zichzelf op en stapte uit de auto. Hij opende de kofferbak en tilde de ingeklapte rolstoel eruit. Zijn vrouw bleef even zitten. Ze draaide zich om naar haar schoonmoeder. ‘Het is een stom idee,’ zei ze. Toen stapte ze ook uit. Haar man had de rolstoel naar het portier geduwd waar zijn moeder tegenaan leunde. ‘Ze moet niet vallen als ik de deur open doe,’ zei hij. ‘Vang je haar op?’ Zijn vrouw liet haar ogen rollen en knikte.
Voorzichtig opende hij de deur. Wat hij verwachtte, gebeurde niet. Zijn moeder bleef zitten. Hij sloeg zijn ene arm achter haar hals en stak zijn hand onder haar linker oksel. De andere hand ging onder haar kont door. ‘Ik til je in je rolstoel, mama,’ zei hij en tilde haar op. Ze was licht. Verrassend licht.
‘We gaan naar zee, mam. Net als vroeger.’ Hij sloeg een shawl om haar hals en knoopte haar jas dicht. ‘Het is nog fris, het voorjaar moet eigenlijk nog beginnen. We willen niet dat je kou vat.’
Een paar minuten later al stonden ze boven op het duin. ‘Het strandpaviljoen is gesloten,’ zei zijn vrouw en zette de grote tas die ze had meegenomen naast zich neer. ‘Het is droog en de zon schijnt,’ zei hij. Hij stond achter zijn moeder en hield de handvatten vast waarmee de rolstoel kon worden geduwd. ‘De zee, mam. De zee. Weet je nog?’
‘Nee, schat, dat weet ze niet meer,’ bitste zijn vrouw. ‘Godver, Dennis, ze is al jaren dement. Ze weet niks meer. Ze weet niet wie jij bent, wie ik ben, hoe onze kinderen heten, waar ze woont, waar jij woont, hoe oud ze is en wat de zee is.’
‘Zee,’ zei zijn moeder. Hij grijnsde breed. ‘Het komt terug!’
‘Verrek, het strandpaviljoen is wel open,’ zei zijn vrouw. ‘Ik zie iemand op het terras.’
Ze liep met grote stappen het pad en het duin af, naar het houten terras. Hij duwde de rolstoel. Er lag veel zand op het pad en de wind was stevig. Tegen de tijd dat hij en zijn moeder er waren, had zijn vrouw al een rosé besteld.
Hij duwde de rolstoel zo ver mogelijk tegen de tafel. En weer hoorde hij haar zee zeggen. ‘Zee ja, mam. Elke zomer gingen we naar zee. Zes weken lang zat je met Vincent, Laura en mij op de camping. Papa werkte overdag en kwam daarna naar de camping. Weet je nog? Weet je nog van die keren met onze buren op de camping? Meneer en mevrouw Hoogakker? En dat je een pan soep had gemaakt en dat de oudste van de Hoogakkers voetbalde en de bal midden in de soep viel? Iedereen schrok en jij moest meteen lachen, mama. Weet je nog?’
‘Zee,’ zei zijn moeder. ‘Het is een stom idee,’ zei zijn vrouw. Een jongeman zette een glas rosé neer. ‘Willen meneer en mevrouw ook wat drinken?’
‘Een biertje,’ zei hij. ‘Zee,’ zei zijn moeder. ‘Hebt u bessenjenever?’ De jongeman knikte. ‘Een biertje en een bessenjenever,’ herhaalde hij de bestelling. ‘En neem nog maar een rosé mee,’ zei zijn vrouw. ‘Dit kleine glaasje is op voor je terug bent.’
Zijn moeder staarde voor zich uit en hij keek naar haar. ‘Ze ruikt,’ zei zijn vrouw.
‘Ruikt?’
‘Ze heeft gepoept, Dennis. Ze heeft gepoept.’
Hij schraapte zijn keel. ‘Zou je denken?’
Ze zuchtte. ‘Ja, ze heeft gepoept. En nee, je kunt niet wachten tot we weer terug zijn bij Sint Antonius. Je kunt je moeder niet nog twee uur in haar poep laten zitten.’
De jongeman zette de glazen op tafel. Hij fronste de wenkbrauwen. ‘Dus jij ruikt het ook,’ zei zijn vrouw. De jongeman bloosde licht, mompelde een alstublieft en liep weg.
‘Je moet haar verschonen,’ zei ze en graaide in de tas. ‘Oliedoekjes en een luier. Succes.’
Hij klokte de helft van het glas bier in één keer naar binnen en veegde het schuim van zijn lippen. ‘Ik kan toch niet mijn eigen moeder verschonen?’ Hij keek boos. Zijn vrouw dronk haar glas leeg, zette het neer en pakte het tweede glas. ‘Als je toch naar het toilet gaat met je moeder, bestel bij die knul een rosé voor me. Idioot kleine glazen hier.’ Ze legde het plastic doosje met oliedoekjes en de grote luier op het tafeltje voor hen.
‘Zee,’ zei zijn moeder.
Hij dronk zijn glas leeg, legde het doosje en de luier op de schoot van zijn moeder en duwde de rolstoel naar het café. Bij de deuropening stond de jongeman. ‘Hebt u een toilet?’ De jongeman wees in de richting van de deuren naast de bar.
De deuropening was te smal. Met geen mogelijk was hier een rolstoel het toilet in te rijden. Vanuit het terras hoorde hij zijn vrouw roepen. ‘Ober, rosé!’ Hij tilde zijn moeder uit de rolstoel, zoals hij haar uit de auto had getild. En weer verbaasde hij zich er over hoe licht ze was. Het koste enige moeite, maar hij kon de deur openen terwijl hij haar droeg.
De deur viel achter hen dicht. Daar stond hij, in een kleine toilet. Hij vloekte. Vertwijfeld keek hij om zich heen. Hij keek zelfs naar het plafond, alsof daar een oplossing te vinden was. ‘Ik moet je op de grond leggen, mam. Sorry.’
Hij legde zijn moeder op de grond en stond even zwijgzaam naast haar. Voor het eerst had hij oogcontact. Zijn moeder keek hem aan. ‘Zee?’ Ze zei het vragend. Hij beet op zijn nagels. Vloekte weer. Haalde diep adem en keek zijn moeder doordringend aan. ‘Het is klote, mam, maar ik moet je verschonen. Je luier zit vol.’
Zijn moeder bleef hem aankijken. Hij boog zich over haar heen, schraapte nerveus zijn keel en trok langzaam haar ruim zittende flanellen broek naar beneden. Haar benen waren dun en gerimpeld. Ze staken uit een forse, witte luier. De geur van poep was sterk.
Hij draaide zich om en liep in grote stappen het terras op. Zijn vrouw had een zonnebril opgezet en bladerde in een tijdschrift. ‘Scha-hat! Wil je me helpen? Wil je me alsjeblieft helpen?’ Toen pas zag hij dat de jongeman, de ober, naast haar zat. Ze lachten. Zij wees naar dingen in het tijdschrift, hij keek en lachte. Er stond een fles rosé op tafel.
‘Jouw moeder,’ riep ze en draaide haar gezicht naar de jongeman.
‘Toe, alsjeblieft!’
‘Als je klaar bent, wil je dan nog een pilsje?’ riep ze.
Hij draaide zich om en liep naar het toilet. Daar lag zijn moeder nog precies zoals hij haar had achtergelaten. ‘Ik kan dit,’ zei hij en boog zich weer voorover. Met trillende vingers trok hij de tapes los. Hij had dit vaker gedaan. Met kleinere luiers, want met baby’s. Dus dit moest lukken. Met zijn rechterhand moest hij de achterkant van de luier naar voren halen. Hij moest de luier stevig tegen het fragiele onderlijf van zijn moeder persen terwijl hij dat deed, zodat de meeste poep aan en in de luier zou blijven hangen. Zodat hij daarna weinig werk zou hebben met het schoonmaken van haar billen.
De stank was sterk. Hij boerde. Voelde zich misselijk worden.
Hij stond met de luier in zijn hand. De poep was dun. Hij vouwde de luier dicht, zei ‘Ik ben zo terug’ en liep het café in. Er was niemand. De jongeman was nog steeds buiten, bij zijn vrouw. Hij hoorde ze lachen. Buiten, naast de ingang, stond een afvalemmer. Hij gooide de luier er in en bleef even kijken naar zijn vrouw. Ze kirde en schonk zichzelf een glas in. Hij had haar zonnebril op, zag hij nu pas. ‘Staat jou vast beter,’ hoorde hij hem zeggen.
Hij draaide zich om en ging naar het toilet. Zijn moeder lag er nog. Ze krabde met een hand aan haar billen. Of nee, er tussen. ‘Nee, mam!’ riep hij. ‘Gadverdamme!’
‘Zee,’ zei zijn moeder en haalde dezelfde hand door haar gezicht. Hij stampvoette. ‘Nee, nee!’ ‘Zee, zee,’ zei zijn moeder.
Hij ging op zijn hurken zitten en pakte zijn moeder bij haar schouders. Hij keek haar doordringend aan. ‘Waarom doe je dit nou? Waarom doe je zo vies?’ Hij sprak met stemverheffing, riep bijna. ‘Maak het me niet zo moeilijk! Maak het me niet zo moeilijk!’ Hij trok haar naar zich toe en duwde haar weg. Nog een keer en nog keer. Hij schudde haar door elkaar. En hield er mee op toen hij zag dat ze tranen in haar ogen kreeg.
‘Zee,’ zei ze en het klonk angstig. ‘Zee, zee, zee.’ Ze begon te huilen.
Hij mompelde sorry en legde haar weer neer. Met een hand hield hij haar achterhoofd vast, zodat ze zachtjes op de harde tegelvloer terecht kwam. ‘Ik ga een washand zoeken, mam, ben zo terug.’
Het duurde daarna nog een half uur, maar voor hem leek het een dag. Hij waste zijn moeder. Haar gezicht, haar handen, haar kont en plekken waarvan hij wilde dat hij ze nooit zou zien. Daarna depte hij haar droog met een handdoek en deed hij een schone luier om. Hij trok de broek weer omhoog en hees zijn moeder in de rolstoel. Handdoek en washand gooide hij in de afvalemmer.
Het terras was leeg. Waar zijn vrouw en de jongeman hadden gezeten, stonden lege stoelen en op de tafel stond een glas bessenjenever, een leeg bierglas en twee lege wijnglazen. De fles rosé was op een bodempje na leeg.
Hij keek naar links en rechts. Hij riep de naam van zijn vrouw. ‘Diana! Diáán!’
Er kwam geen antwoord. Hij vloekte en liet zich in één van de stoelen zakken. ‘Zee,’ zei zijn moeder. Hij zette de fles rosé aan zijn mond en dronk hem leeg.
‘We gaan naar huis mam, ik breng je naar Sint Antonius.’ Hij duwde de rolstoel het terras af, het pad op, de duin over, naar de parkeerplaats.
De parkeerplaats was leeg. De auto was weg. Hij voelde in zijn jaszak, waar hij zijn mobiele telefoon verwachtte. De zak was leeg.
De lucht trok dicht. Hij keek omhoog. Regen, dat ontbrak er nog maar aan. ‘Zee,’ zei zijn moeder. ‘Zee,’ herhaalde hij. ‘De buurjongen van Hoogakker heeft de bal in de soep geschoten’ zei ze en begon te lachen. ‘Midden in de soep!’ Ze lachte harder en sloeg met haar handen op haar bovenbenen. Hij keek eerst verbaasd en moest daarna glimlachen. Hardop lachen zelfs. ‘Midden in de soep, die bal,’ lachte hij.
Toen rook hij het pas. De penetrante geur van poep. ‘Nee, niet weer, mam!’ ‘Zee,’ zei zijn moeder. En dit keer wees ze erbij. Ze wees naar de zee. Haar wijsvinger priemde. ‘Zee! Zee!’
Hij duwde de rolstoel het pad weer op. Over de duin. Hij passeerde het paviljoen en duwde de rolstoel het strand op. Pas toen het duwen niet meer lukte, draaide hij de rolstoel om en trok hij zijn moeder door het zand. Dat ging gemakkelijker.
Hij hield stil toen het zilte water rond zijn suède schoenen klotste. Hij tilde zijn moeder de rolstoel uit. ‘Zee,’ zei zijn moeder. Ze voelde weer licht. En ze rook weer sterk en vies. Hij liep met zijn moeder de zee in.
‘Hoogakker, zo heette hij,’ zei zijn moeder.