‘We willen in het midden’
Het is zondag en mijn vrouw en ik zijn in de Verkadefabriek in Den Bosch. Daar draait ‘The Old Oak’ en die moeten we volgens een van de kinderen zien. Dat kind heeft bij wijze van kerstcadeautje ook de kaartjes betaald – een cadeaubon, daar in die Verkadefabriek te besteden.
Ik ben dol op de Verkadefabriek en ik haat de Verkadefabriek.
Ik loop er de deur niet plat, maar ik hou van de Verkadefabriek omdat ik trotse herinneringen heb aan de keren dat ik er als moderator, interviewer en zelfs een paar keer als spreker met een microfoon in mijn hand mocht staan. En trouwens ook omdat ik er hele mooie films zag – enkele maanden geleden heb ik zitten snotteren bij ‘The Quiet Girl’.
Tegelijkertijd haat ik de Verkadefabriek omdat dit culturele centrum met ruim zeven ton gemeentelijke subsidie vrijwel alleen mensen bereikt die prima zonder deze donatie van de samenleving kunnen om zich cultureel te bevredigen. Ga naar een willekeurige film of voorstelling daar en kijk om u heen: u ziet 65-plussers met een supervet pensioen en hippe bovenmodale yuppen. Hun kinderen zijn met een zelfgebreide bakfiets door de oppas opgehaald en worden na afloop van de film weer thuis afgeleverd.
Die filmhuizerige mensen hebben die subsidie niet nodig. En de Verkadefabriek dus ook niet.
‘Zeg Laurens, wie denk jij dat je bent dat je aan de gezichten van mensen denkt te kunnen zien dat het rijke boomers of havermelk drinkende dertigers met onbeschoft veel geld zijn?’
Die vraag mag u stellen. En inderdaad, ik kan mijn gelijk niet bewijzen. Maar potjandorie, wat weet ik zeker dát ik gelijk heb.
‘En wat zegt dat over jou, Laurens, dat je daar was?’
Ik kreeg vrijkaartjes, wijsneus.
‘Dit is dus waarom het zo slecht gaat met links’, mopper ik vlak voor aanvang tegen mijn vrouw ‘Links is elite. En zo hebben Troelsta, Wibaut, Schaefer, Den Uyl en Spekman het niet bedoeld!’
Enfin. We gaan dus naar ‘The Old Oak’. In zaal 1. Mijn vrouw heeft de kaartjes online besteld en zo weten we dat stoelen 9 en 10 van rij F op ons zitten te wachten. Zoals een ander stel boomers op stoelen 11 en 12 zitten. Achter en voor ons is het in het middendeel van de belletterde rijen ook goed gevuld. Iedereen weet precies waar hij of zij moet zitten, want gereserveerd.
De zaal wordt donker. Reclames komen voorbij. Aankondigingen van films die nog komen. Nog een minuut of zo en dan is er de oude eik.
De deur van de zaal gaat open. Een meneer van de Verkadefabriek met twee dames. ‘We willen in het midden’, zegt een van hen, duidelijk hoorbaar voor de rest van de zaal. De meneer laat zijn ogen langs alle rijen gaan. Alle plaatsen in het midden zijn bezet door mensen die wél op tijd hun stoelen kochten. Maar hé, daar in rij F is heel centraal nog één stoel vrij. Als de mensen aan de linkerkant daarvan nou allemaal een plek opschuiven en dus niet meer in het door hen tijdig gereserveerde midden gaan zitten… ‘Mevrouw in het groen!’ Dat is mijn vrouw, want die draagt groen. ‘Wilt u en daarna iedereen links van u, een stoel naar links opschuiven?’ Discussie leidt ertoe dat we het begin van de film gaan missen. We schuiven dus zwijgend op.
De dames gaan zitten. Dame één duwt de ellenboog van mijn vrouw van de armleuning en vertelt aan dame twee over de vorige keer dat ze hier was. Welke film ze toen zag en hoe mooi die was. Ik sis. ‘Ssssst’.
Dat helpt. De dame zwijgt en bedenkt dat ze snoepjes heeft meegenomen. Die snoepjes zitten in een zakje. Zelfs twee rijen voor ons kijken mensen geagiteerd om. Ik wil, want laf, de dame niet weer tot de orde roepen. In plaats daarvan zeg ik met enige stemverheffing tegen mijn vrouw: ‘Gaat dat mens nou nog vreten ook?’
Dat werkt. Pas bij de meest emotionele, tranentrekkende scene kan de dame haar snoeplust niet meer inhouden en begint het kraken opnieuw. Terwijl er op het scherm wordt geweend om een Syriër die is doodgemarteld, kraakt en knispert de dame er vrolijk op los.
Als de aftiteling voorbij is, staan we op, net als bijna iedereen van rij F. Alleen de dames rechts van ons blijven zitten. Een ervan is druk met wat er nog over is van de snoepjes terug te stoppen in een zak van een soort gemacraméde jas met olijke ik-ben-me-toch-een-druif-dat-ik-zoiets-gewoon-aantrek-kleurtjes. Mijn vrouw, de mensen links van ons en ik – we wringen ons met moeite langs de niet ingetrokken knieën van de dames. Dat duurt. En dat is fijn, want het geeft me de tijd om te vragen of ze het een beetje naar hun zin hadden in het midden van rij F.