‘We laten je niet los’
Afgelopen week sprak ik een jongerenwerker. Hij vertelde me hoe hij ooit ontzettend zijn best had gedaan om in contact te komen met allochtone, islamitische ouders. Hoe belangrijk het was, hoe het lukte en hoe het vervolgens toch nog misging.
Dat zo’n contact zinvol is, hoef ik u niet uit te leggen. U snapt best dat jongeren van buitenlandse komaf soms wat extra begeleiding nodig hebben. Omdat ze heen en weer worden geslingerd tussen twee culturen bijvoorbeeld en daar soms van in de war raken. Of omdat ze met hun Turkse of Marokkaanse achternaam en uiterlijk nogal eens worden gediscrimineerd. En dan is het voor een jongeren- of andersoortige welzijnswerker handig als je ook eens kunt babbelen met de ouders van die kinderen.
Wat de jongerenwerker had bedacht: taallessen voor kinderen die het Nederlands niet van thuis hebben meegekregen. Via die taallessen kwam de jongerenwerker bijna als vanzelf in gesprek met de vaders en moeders van die kinderen. Er ontstonden goede gesprekken over normen en waarden van hier en daar en hoe het toch kwam dat vooral Marokkaanse pubers nogal eens in de problemen komen. En wat ouders kunnen doen en laten om dat te voorkomen.
‘Maar dat hield allemaal op,’ vertelde de jongerenwerker, ‘toen het bestuur van de jongerenwerkstichting liet weten dat die taallessen een taak zijn voor het onderwijs. Weg taallessen. Weg contact met ouders. Weg kansen om wat te ondernemen tegen dreigend grensoverschrijdend gedrag en zo.’
De jongerenwerker pleitte voor vrijheid. ‘Prima dat een bestuur, directeur of wethouder ons taken oplegt en eist dat we verantwoording afleggen. Urenverantwoording, jaarrekeningen en bonnetjes inleveren – niks mis mee. Maar geef ons een aantal uren per week om te doen wat ons goed dunkt. En laat ons ook vrij om een deel van het budget vrij te besteden. Vertrouw ons.’
Dat vinden ze lastig, die bestuurders, directeuren en wethouders. Ook gemeenteraadsleden vinden het vaak maar niks, heb ik ervaren.
Ik las in De Groene Amsterdammer over een machtsgreep. Hoe Den Haag allerlei taken heeft overgedragen aan de gemeente en hoe datzelfde Den Haag toch de baas wil blijven spelen. En dat gemeenten dat steeds minder pikken. Ze grijpen de macht. ‘Niet alleen verantwoordelijkheid delegeren, ook zeggenschap,’ klinkt het vanuit gemeentehuizen.
Maar die gemeentebestuurders zijn op hun beurt geen haar beter. Ik las in datzelfde artikel hoe uitvoerende professionals onder het juk van de gemeenten uit willen komen en hoe moeizaam dat gaat. Verder las ik dat burgers steeds vaker zelf willen bepalen hoe zorg en dienstverlening in hun directe omgeving wordt georganiseerd. En dat die uitvoerende professionals ook al geen haar beter zijn. Omdat zij dat ook maar niks vinden. Zo werd me ooit onderhands een verslag bezorgd van een gesprek met een zorgcliënt. Die cliënt wilde een persoonsgebonden budget waarmee zelf dagbesteding kon worden geregeld. Dat leek de professional niks, een cliënt die zelf de regie neemt over het eigen leven.
Overheden en de mensen die er werken, zorgprofessionals incluis, zijn een klein beetje van publieke dienstverlening. En heel veel van publieke controle. Van weten ook, wat goed voor een ander is. ‘Ze zijn er nog niet aan toe,’ zei een wethouder in mijn dorp ooit over het overdragen van taken, verantwoordelijkheden, middelen en zeggenschap naar een wijk. Hij kreeg ruime steun vanuit de gemeenteraad, niet geheel toevallig vanuit de linkerkant van die volksvertegenwoordiging. Kwetsbare mensen kunnen de vrijheid niet aan, was het oordeel. Kwetsbare mensen moet je helpen. En laat ze vooral niet zelf bepalen welke hulp dat moet zijn.
Eén keer mocht ik aanzitten bij een keukentafelgesprek. De vraag ‘Wat heb je nodig?’ werd aan de zwaar overbelaste mantelzorgster aan de andere kant van die keukentafel niet gesteld. Er werd sowieso niet zo heel veel gevraagd. Wel zei de dame van het sociaal wijkteam, met haar hand op die van de cliënt: ‘We laten je niet los’. Dat klonk toen als een belofte.
Het was een dreigement.