Vicepresident
Op pagina 45 van ‘Dit kan niet waar zijn’ las ik dat de schrijver, Joris Luyendijk, zich verbaast over de job titles bij zakenbanken. Hij schrijft hoe hij een interview had geregeld met een vicepresident en er zijn beste pak voor aan had gedaan. En hoe teleurgesteld hij was toen er een ‘gastje van net dertig’ tegenover hem zat.
Ik had Luyendijk kunnen vertellen dat het Nederlandse ABN AMRO bijkans meer vicepresidenten heeft dan baliemedewerkers of schoonmakers. En dat ik zelf ook ooit dacht dat een vicepresident na de president de hoogste in rang is. Dat een vicepresident een vicepresident is, zeg maar. Tot ik ergens halverwege de jaren negentig mijn eerste ‘VP’ ontmoette.
Anton*. Anton was vicepresident en facility manager. Dat betekende dat hij conciërge was, maar dan zonder grote sleutelbos aan de broekriem. Anton had een gebouw geregeld voor een projectje van de bank. In dat gebouw gingen een paar honderd ICT-ers, consultants en andere stropdassen iets nieuws doen. Anton was zelf ook erg van nieuw en liet daarom overal flatscreens ophangen. Daarna belde hij mij. ‘Bedenk eens wat we met die schermen kunnen doen?’
Toen de weekmenu’s op de flatscreens waren gepubliceerd, regelde Anton een fitnessruimte. Er werden trek-, duw- en loopapparaten geplaatst en twee fulltime instructeurs, tevens fysiotherapeuten, aangesteld. En toen moest Anton bij zijn baas, een president gok ik, komen. Of het allemaal wat zuiniger kon.
Dat kon. ‘Ik heb net een omkleedruimte met douches laten maken’, vertelde Anton me met een brede grijns. ‘Alles is klaar, alleen de ramen van die ruimte moeten nog worden geblindeerd. Anders zien voorbijgangers mensen in hun blote kont staan. Maar helaas, daar is dus geen geld meer voor.’ Het duurde een dag of twee en Anton kreeg extra budget.
Een jaar of vier geleden heb ik nog een kop koffie gedronken met Anton. Zijn bank was zo goed als ingestort en gered door u en mij, belastingbetalers. Anton had zijn kaartjes met VP er op ingeleverd en was wat gaan doen als zelfstandig consultant. Aan de tijd bij de bank had hij naar eigen zeggen slechte herinneringen. ‘De bankwereld is verrot’, zei Anton.
En toen moest Luyendijk zijn boek nog schrijven.
(*Het is allemaal waargebeurd, alleen de naam Anton is gefingeerd.)