Vervagen
Dementie is een zegen. Nou ja, soms dan.
Mijn moeder vertelde een week of wat geleden hoe ze ooit een kind op de bodem van een zwembad zag liggen. Mijn moeder trok baantjes in dat bad, zag het kind en waarschuwde een badmeester. Die sprong in het water en haalde het kind uit het bad.
‘Het is alweer een paar jaar geleden’, zei mijn moeder.
Ik kende het verhaal al. Het dateert uit de tijd dat mijn moeder één keer per week ging zwemmen. Een jaar of twintig geleden is ze daarmee gestopt.
‘Dat is heftig’, zei ik tegen mijn moeder, ‘een kind op de bodem van het zwembad’. Mijn moeder knikte. En toen zong ze, bijna op fluistertoon: ‘Badmeester, ben ik al bruin?’
We zaten in de tuin van het verpleeghuis, want de zon scheen. ‘Badmeester, ben ik al bruin?’, zong mijn moeder nog een keer. En daarna: ‘Brengen jullie me straks weer terug naar mijn kamer? Of moet ik alleen?’
‘We brengen je terug, mam.’
– ‘Dat is fijn.’
Heel langzaam vervaagt mijn moeder. Haar gedachten en herinneringen verdampen en doen dat zo langzaam dat ze er zelf bijna niks van merkt. Ondertussen zie ik haar heel langzaam verdwijnen. Langzaam genoeg om er nooit van op te kijken, laat staan van te schrikken. Tegen de tijd dat ze is opgelost in het niets is er geen reden om te verstijven, te schrikken of met het hoofd van paniek ergens tegenaan te bonken. Want dat laatste stapje, waarbij het hart ophoudt met kloppen, zal een stapje van niks zijn. Volgende week of over tien jaar.
Wie onverwacht doodgaat, slaat kraters van leegte, gemis en tomeloos verdriet. En een lange doodstrijd is een alternatief van niks, want is nog erger.
Vorige week las ik in de krant dat er wordt gewerkt aan een medicijn tegen dementie. Kranten staan vol met slecht nieuws, bedacht ik.