Columns > Tweede Pinksterdag in Hulten

Tweede Pinksterdag in Hulten

Het was bij Hulten dat ik ontdekte dat de kofferbak van de Volkswagen Kever aan de voorkant zit.

Die ontdekking was ergens aan het eind van de jaren zestig. Het was op Tweede Pinksterdag en mijn ouders, broer en zussen en ik gingen een dagje naar Rotterdam. De Markthal en de Erasmusbrug moesten nog worden uitgevonden, maar de stad was in die tijd nog voor eeuwig de grootste haven ter wereld – we gingen dus boten kijken.

Een tas met broodjes – geef me een zacht puntje met hagelslag en veel te veel boter en ik schiet in een hypnose waarbij ik een jaar of acht ben – en de jassen gingen in de kofferbak en die kofferbak zat bij de Volkswagen Kever dus voorin. Ik zou dat allang vergeten zijn, als mijn vader vlak voor vertrek die kofferbak niet met een zacht tikje had gesloten.

Dat moet niet met een zacht tikje. Dat moet met een stevige klap.

 

Ik denk dat we een kwartiertje onderweg waren toen we halverwege Tilburg en Breda het bordje Hulten voorbijreden. U kent Hulten vast niet, maar dat was in die tijd een dorp van zo’n 325 mensen en dat is inmiddels een dorp van zo’n 320 mensen. Daar in Hulten was sinds de inwijding van de Gerardus Majellakerk in 1951 (dank, Wikipedia) niets meer gebeurd dat er echt toe doet. Tot de familie Van Voorst daar over de Bredaseweg reed en de klep van de kofferbak ineens open klapte.

De tas met zachte puntjes met hagelslag en veel te veel boter hield zich gedeisd, maar onze windjacks kozen voor de vrijheid. Ze waaierden uit over de driebaansweg. Driebaans ja: rechts voor verkeer richting Breda, links voor verkeer richting Tilburg en op de middenbaan moest iedereen maar zien welke kant er opgereden werd. De dodenweg, dat was de bijnaam van die weg en dat is te danken aan die middenbaan.

‘Jullie blijven in de auto zitten’, besloot mijn vader nadat hij de Kever in de berm had geparkeerd. Mijn moeder rende de weg op, om als een poging tot verkeersagent het verkeer wild gebarend tegen te houden, terwijl mijn vader de jassen van het wegdek plukte. Ik kon het allemaal beter zien dan mijn broer en zussen, want ik ben de jongste van de vier kinderen. U begrijpt dus dat de kattenbak mijn stek was. Die kattenbak zat recht boven de motor.

De Rotterdamse haven was groot en het weer was slecht. Gelukkig hadden we onze jassen meegenomen.