Tenten bij Autotron
Het was knap lastig een plekje te vinden voor mijn auto, daar bij het Autotron in Rosmalen. Achter me draaide een glanzende Bentley het grote parkeerterrein op en de chauffeur had het net zo lastig als ik met mijn ook best glimmende Skoda.
Uiteindelijk slaagden we allebei. De inzittenden van de Bentley zouden vast een tent bezoeken. Want rond het centercourt van het tennistoernooi in Rosmalen staan tenten, moet u weten. Ik was er een paar jaar geleden en weet hoe het er aan toe gaat. In elke tent is een sponsor de baas en in die tent drinken klanten van die sponsor glazen bier of jus d’orange. Geblondeerde jongedames komen langs met schalen vol lekkere hapjes.
Aan het volle parkeerterrein is niet alleen de ingang naar het tennistoernooi te vinden. Het is even zoeken, maar er is ook een pad naar een ander terrein met eveneens veel tenten. Ik was er gisteren en kwam daar geen jus d’orange tegen. Ook geen jongedames met schalen vol hapjes.
Op een tennisworp afstand van het Rosmalens toernooi is de noodopvang gevestigd voor bijna 500 vluchtelingen, bijna allemaal afkomstig uit Syrië. Er staan een stuk of vier, vijf tenten en in elke tent wonen tachtig mannen. Elke tent is verdeeld in compartimenten met steeds acht slaapplaatsen. Stapelbedden. Het zijn geen kamers, want op de dunne wanden rust geen plafond. Deuren zijn er ook niet – er hangen doeken voor de ingang. ‘Als hier iemand erg hard snurkt, dan hebben 80 mannen een beroerde nacht’, hoor ik de meneer zeggen die me rondleidt.
Nasser woont er al acht maanden. Hij ging van Damascus naar Libanon. Van Libanon naar Turkije en vandaar in zo’n opblaasbootje naar een Grieks eiland. Die bootreis was kort en gruwelijk eng. Daarna duurde het nog een dag of vijf voor hij in Nederland was. Hij hoopte dat zijn vrouw en zijn toen twee maanden oude zoontje snel na zouden mogen komen, maar weet inmiddels dat die smokkelaars in Turkije hem maar wat wijs maakten. Zo gemakkelijk gaat dat niet.
Nasser vertelde me over oorlog en over een bootje in hoge golven. En dat er godzijdank niemand overboord viel. Nasser doet zijn stinkende best, drie dagen per week, op Nederlandse les. Het niveau ‘Nederlands voor inburgeraars’ vindt ie niks. ‘Daarmee vind ik nooit werk op het universitair niveau waarin ik ben opgeleid.’
Nasser slaapt in een te hete, bedompte kamer in een volle tent en deelt een kleine koelkast met zeven andere vluchtelingen. En ja, dat gaat best goed. Al wil er wel eens iemand enorm flippen als er een stuk kaas weg lijkt te zijn – veel vluchtelingen staan onder constante spanning en dan knapt er nogal snel wat. Oorlogsherinneringen, vrouw en kinderen daar in Aleppo en dan de reis met doodsangsten die ze achter de rug hebben – een snurkende landgenoot kun je er dan nét niet bij hebben.
De locatiemanager probeert er voor de bewoners het beste van te maken. In dat tennistoernooi, geplakt tegen de noodopvang, zag hij wel een kans. ‘Kunnen onze bewoners hier misschien wat karweitjes doen?’ vroeg hij. En nee, daar hoefde niet voor betaald te worden. Rondgaan met glazen jus d’orange of hapjes, dat kunnen ze best – die Syriërs.
Nou nee, dat leek de managers van het toernooi niet echt een puik plan.
Ik moest na mijn bezoekje even zoeken naar mijn Skoda en vond hem pal naast die Bentley.