Tante Adri
Van al mijn dode tantes was tante Adri toch wel één van de leukste. Wat vooral erg leuk aan haar was: ze had eind jaren zestig geelzucht.
Dankzij die geelzucht lag tante Adri, een jaar of 25 en vrijgezel toen, zes of acht weken in de huiskamer van mijn ouders en daar was ze het middelpunt van mijn leven. Als de school uit was, had de achtjarige ik een reden om heel snel naar huis te rennen. Want daar lag tante Adri, de jongste zus van mijn vader – en tante Adri had een vette lach en kon iets met haar mond dat niemand kon: ze kon haar linker mondhoek omhoog trekken en tegelijkertijd de rechter naar beneden. Of andersom. Mijn tante Adri werd er even heel lelijk van, maar ook grappig.
Aan moeders kant van de familie was een aangetrouwde oom die zijn oren en wenkbrauwen onafhankelijk van elkaar kon bewegen – dat vond ik lange tijd ook erg knap, tot ik ontdekte dat hij er amper controle over had. Die oren en wenkbrauwen deden maar wat en oom Piet had er gewoon niks over te vertellen.
Eén van mijn opa’s kon iets met zijn handen tussen zijn schouderbladen en dat had van doen met een ongeluk en een bot dat niet goed was aangezet. En dan heb ik nog een zoon die met zijn bovenlip het puntje van zijn neus kan aanraken. Alsof dat nog niet genoeg is, kan hij ook een iPhone overdwars in zijn mond stoppen. En o ja, mijn oudste zus mag ook niet ongenoemd blijven. Die kon als kind heel erg scheel kijken. Mijn broer zat ooit als vierjarige in de trein tegenover een scheel kijkende meneer en zei toen, erg complimenteus bedoeld: ‘Mijn zus kan dat ook, maar die houdt het niet zo lang vol als u’.
Terug naar tante Adri. Die lag dus in onze huiskamer geel te zuchten. Zoals ik er van genoot haar na school te zien, zo genoot mijn tante Adri van de bezoekjes van Jan. Jan was de SRV-man en die had met tante Adri gemeen dat hij geen partner had. Jan de SRV-man was niet alleen vrijgezel, hij was ook nog eens een smoor op tante Adri. Als mijn tante Adri die truc met die mondhoeken op hem had los gelaten, dan was het misschien snel over geweest – maar dat deed tante Adri niet. Wat ze wel deed: dankjewel zeggen als Jan de SRV-man weer eens met een fles jus d’orange aan haar bed stond. ‘Dat had je niet moeten doen.’
Na zes of acht weken was tante Adri beter en bracht mijn vader haar in zijn lichtblauw kevertje naar huis. Jan de SRV-man bleef trouw door onze straat rijden, maar met het gratis sinaasappelsap was het afgelopen.
Dat met die mondhoeken kan ik trouwens aan één kant, rechtsonder.