Columns > Song to Woody

Song to Woody

Dat was hem dus. De man die ‘This Land Is Your Land’ had geschreven. Hij lag in bed en Robert dacht dat hij nog maar net op tijd was. Woody Guthrie was 50 jaar, maar potjandorie, wat leek hij stukken ouder.

Het had even geduurd voor de artsen wisten wat er mis was met de zanger-songwriter. Eerst hadden ze laten weten dat die rebelse protestzanger teveel dronk en dat hij daarom zo beefde en van die onwillekeurige bewegingen maakte. Later werd het toegeschreven aan schizofrenie. Woody zelf wist wel beter en zijn artsen uiteindelijk ook. Hij leed aan dezelfde ziekte als waaraan zijn moeder dertig jaar eerder was overleden. Wat net zo erg als logisch was, want de Ziekte van Huntington is erfelijk.

In 2016 is er nog geen medicijn voor en toen in 1962 dus al helemaal niet. Robert Zimmerman noemde zich in die tijd al Bob Dylan en stond op het punt om die naam officieel aan te nemen. Maar nu was hij nog Robert en stond hij daar aan het bed van zijn held. De man die al tekstdichtend een middelvinger had opgestoken naar Irving Berlin, die ‘God Bless America’ nationalistisch de wereld in had geslingerd. Woody had met zijn ‘This Land Is Your Land’ laten weten dat Amerika dan wel godvruchtig mocht zijn, maar toch vooral van de Amerikanen was. Specifieker: van die Amerikanen die er te weinig aan te pas kwamen, die zich lieten uitbuiten, vernederen en discrimineren. Zwarten, indianen, arbeiders. Hun land moest het zijn.

 

Hij lag te trillen in zijn bed, dat op wieltjes stond in een psychiatrisch ziekenhuis in New York. Hij keek op en zag de jongeman staan. De jongeman droeg een pet, was gladgeschoren en droeg een gitaar op de rug. Een Gibson J-50 was het, maar dat kon Woody op dat moment nog niet zien.

‘Kennen we elkaar?’ vroeg Woody. Robert haalde de schouders op. ‘U kent mij niet, maar ik ken u wel. Ik ken meer dan honderd nummers van u. Heb ze geoefend.’

‘Want?’

‘U bent mij’n voorbeeld.’ Woody probeerde te spelen dat het weinig indruk op hem maakte. ‘Speel eens wat.’

Robert trok de gitaar van zijn rug naar zijn borst. ‘Hoe heet je?’ vroeg Woody. ‘Bob Dylan’, zei Robert Zimmerman. ‘Zal ik een nummer van mezelf doen? Ik schrijf zelf ook nummers.’

‘Wat jij wil’, zei Woody.

‘Het heet Song to Woody’, zei Robert. Hij speelde gitaar en zong. Woody trok zich omhoog, ging rechtop zitten. Hij keek. Luisterde. Leek het nou maar zo of hoorde hij een nummer dat hij zelf ooit had geschreven, ergens begin jaren 40? Ja, verdomd. Maar het was toch ook erg anders. De tekst natuurlijk, een bijna gênant eerbetoon aan hemzelf. Maar dan was er nog die stem. Die Dylan was een matig zanger en tegelijkertijd subliem. Hij klonk nasaal en het schuurde. Knisperde. Dat was geen zanger. Een beroerd gitarist ook. Maar wat was die beroerde zanger en nog beroerdere gitarist intrigerend.

Hey hey Woody Guthrie I wrote you a song’, zong Robert. En een paar zinnen later: ‘I’m singing you the song but I can’t you sing enough. Cause there’s not many men that’ve done the things that you’ve done’.

Na een minuut of twee, drie was het al klaar. Robert staarde naar de punten van zijn schoenen. Woody zat nog steeds rechtop in bed. ‘Je hebt wel wat met de dood en het einde’, concludeerde de vijftigjarige. De stilte die volgde duurde lang en was ongemakkelijk.

Die Robert deed hem ergens denken aan zijn eigen zoon, Arlo. Al was die nog maar 15. Maar die Robert had meer talent. ‘Blijf schrijven’, zei hij. En daarna vroeg hij of Robert Pete Seeger kende en Jack Elliot. Robert knikte. ‘Jij bent beter’, zei Woody. ‘En nu moet je gaan. Ik ben moe.’

 

Het duurde nog vijf jaar tot de beste Amerikaanse folkzanger overleed.  Zijn as werd uitgestrooid bij Coney Island. Dylan was tegen die tijd zijn Gibson al bijna vergeten en speelde ‘fucking loud’ elektrisch versterkte rock.