Pubers en politiek
Voor die docenten daar op de school voor mavo en vmbo is het dagelijks werk. Maar ik vond het knap spannend: les geven aan pubers van een jaar of 16, 17. Ze zouden bij mijn gastles vast lusteloos in hun stoelen hangen, kauwgom opblazen en laten klappen, propjes papier schieten of onbeleefd naar schermpjes van mobiele telefoons staren.
Het viel mee. Maar helemaal lekker begon de eerste les ook weer niet. ‘Is dat vandaag, dat die vent komt om ons wat over gemeentepolitiek of zoiets te vertellen?’ hoorde ik een meisje aan klasgenoten vragen. Ze stond voor me, met de rug naar mij toe. ‘Ja, dat is vandaag,’ zei ik tegen haar achterkant, ‘ik ben die vent’. Ik hoopte op blozen, nerveus gegiechel of liever nog: sorry. Ze draaide zich om en zei ‘o’.
De docente introduceerde me en daar stond ik dan, tegenover een forse groep vierdeklassers. Of ze politiek interessant vonden, vroeg ik. Nee. Of ze lid zijn van een sportvereniging. Dat wel. Waarna ik kon vertellen dat de gemeenteraad bepaalt hoe hoog de huur van het voetbalveld is en dat dit mede bepalend is voor de contributie die zij of hun ouders betalen. En o ja: de gemeenteraad kan besluiten om ouders met weinig geld tegemoet te komen en dat die contributie dan lager is.
Ik had net zo goed kunnen vertellen dat Moskou de hoofdstad is van Rusland, de Aarde om de zon draait en de eerste verse asperges alweer te koop zijn. Ik probeerde grappen, anekdotes en slim bedoelde vragen – niets wat ogen deed fonkelen, de scholieren naar de punten van hun stoelen deed schuiven of boeiende wedervragen deed stellen.
Juist toen ik me verzoende met de gedachte dat ik niet geschikt ben voor dit soort optredens, stak een meisje op de eerste rij haar vinger op. ‘Ik fiets vaak van Veghel naar Erp en dat fietspad is onverlicht,’ zei ze. ‘Ik heb allerlei partijen erover gemaild.’ En dat had geleid tot diverse reacties en goede hoop. Ze had zelfs besloten om lid te worden van een partij.
Achter in de klas ging nog een hand de lucht in. Waarom die fusie van gemeenten nou zo nodig was. En o ja, de jongen wilde wel eens met de burgemeester of zo babbelen – want hij had wel wat ideeën hoe het met de nieuwe fusiegemeente verder zou moeten. Een andere jongen draaide zich om naar hem. ‘Wat voor ideeën dan?’
En zo werd het toch nog wat. Ik kreeg zelfs zin in de tweede gastles die ik daarna mocht geven. Met een brede glimlach wachtte ik de nieuwe groep vierdeklassers op. Daar zat ook vast iemand bij die wat met een onverlicht fietspad had, lid werd van een partij of met de burgemeester wilde praten. De klas stroomde vol. ‘Ik ben mijn mobiel kwijt,’ zei een meisje. ‘Dan ga maar zoeken, anders let je toch niet op,’ besloot de docente. En weg was ze.
Tien minuten voor tijd was ik klaar. Geen enkele vraag. Zo’n vijftien pubers keken me glazig aan. ‘Echt geen vraag?’ Echt geen vraag. ‘Dan pak de boeken maar,’ besloot de docente. ‘We gaan aan het werk.’
‘We hebben wel vragen,’ besloot een meisje snel. ‘Prima, stel je vraag maar.’
‘Hoe oud bent u?’