Columns > Precies zo’n auto

Precies zo’n auto

Mijn auto is twee weken oud en dus vind ik hem nog mooi. Of nou ja, ik begin hem mooi te vinden. Steeds als ik pas een andere auto heb, knaagt het heimwee naar de vorige. Die had tenminste een kofferbak, die had tenminste een mooie kleur, die was tenminste lekker eigenwijs – met de radio die alsmaar op niet bedoelde zenders sprong.

Na twee weken zijn de herinneringen bijna vervlogen en ben ik blij met mijn nieuwe wagen. Ik vind hem mooi.

Ik niet alleen.

Het is woensdagavond. Na een best op tijd afgelopen vergadering van een raadscommissie drinken we nog een glas op een terras in Sint-Oedenrode. En juist als ik rond half elf besluit naar huis te gaan, zie ik hem staan. De man die voorovergebogen naast mijn auto staat en probeert een autosleutel in het portierslot te wringen.

‘Dat is mijn auto!’ roep ik en steek met enkele grote passen de straat over, naar het parkeerterrein waarop mijn auto staat. Een fractiegenoot loopt met me mee – met zijn tweetjes is het overmeesteren van een dief toch net wat gemakkelijker. De man kijkt achtereenvolgens naar mij en naar mijn auto, doet een stap naar achteren en zegt: ‘Ik heb precies zo’n auto.’

Hij wijst naar zijn Opel, die een paar meter verderop geparkeerd staat en inderdaad wel wat wegheeft van mijn Citroën. Ik wijs hem op het merkonderscheid en hij zegt: ‘Maar mij auto staat altijd op uw plek’. De fractiegenoot vraagt of het misschien een goed idee is om zijn het-lijkt-na-een-paar-glazen-bier-wel-een-Citroën-auto te laten staan.

 

Het kan erger. Mijn vader bestond het om na een dag werken ooit een verkeerd huis in te lopen. In de keuken trof hij een vrouw aan, die veel blonder en langer was dan die van hem. ‘Wat doet u in mijn keuken?’ vroegen ze elkaar. ‘Ik woon hier’, zei de vrouw. En zei mijn vader.