Post voor meneer de baron
In 1965 werd in de Tilburgse Indigolaan waar ik toen woonde een bejaardentehuis gebouwd. Acht etages hoog. Het bordje om aan te geven waar de bebouwde kom van Tilburg begint, moest er door worden verplaatst.
Dat ik over dat tehuis, De Duynsberg, begin – dat is omdat ik er deze week een werkafspraak had. Ik ben voor mijn werk wel vaker in bejaarden-, verpleeg-, verzorgings- en andersoortige ouderentehuizen geweest en ik heb nooit de aandrang gevoeld daar hier over te schrijven. Nu wel.
(Dat is niet helemaal waar. Ik schreef ooit over een groep van toen nog bestaande bejaardenhuizen en die zochten een slogan en toen bedacht ik, vanwege het daar beloofde maatwerk en respect voor autonomie van bewoners, ‘Duizend tinten grijs’. Een maand later bleek een boek met bijna diezelfde titel een bestseller en kon de bestelling voor het nieuwe briefpapier nog net op tijd worden afgezegd.)
Ik was dus in De Duynsberg en kon het niet laten om iedereen, die ik daar voor die zakelijke afspraak ontmoette, te vertellen over toen. Dat ik ooit pakweg honderd meter verderop op nummer 23 woonde en dat ik me de bouwhekken, de naar dames fluitende metselaars (andere tijden, ja) en het bouwverkeer nog kon herinneren. En hoe De Duynsberg al snel faam verwierf in Tilburg. Want dit was het tehuis voor de gepensioneerde notarissen, artsen, ondernemers, advocaten en burgemeesters. Dit was het tehuis van en voor geld. De allerrijksten woonden, zo wist mijn moeder, ‘in het gouden straatje’ van het tehuis. De huur was hoog. Wel duizend gulden per maand. Inclusief gas, water, licht, eten en huishoudelijke hulp – maar toch.
In die tijd ging mijn vader vijf dagen per week op een Solex naar de UTS in de Lange Nieuwstraat waar hij leraar was en moest hij nog twee jaar sparen voor zijn eerste tweedehands lichtblauwe Kever. Een man op een Solex is niet voorbestemd voor een plekje in De Duynsberg, maar mijn moeder wist zeker dat zij dat wel was. ‘Als een van ons doodgaat’, liet ze zich ooit tegenover mijn vader ontvallen, ‘dan ga ik naar het bejaardenhuis’ – en toen wees ze in de richting van De Duynsberg.
Mijn vader hield zich aan die afspraak en ging inderdaad als eerste dood. Mijn moeder is nooit naar De Duynsberg verhuisd; ze sleet haar laatste jaren in een verpleeghuis even verderop.
Terug naar toen. De kinderen van nummer 23 hadden weinig redenen om die Duynsberg te bezoeken. Er woonde niemand die we kenden, wij zaten in een andere bubbel dan emeritus hoogleraren, tandartsen en andere hotemetoten. We probeerden ooit op Drie Koningen, dat is de op 6 januari gehouden midden-Brabantse versie van Sint-Maarten, daar deur aan deur te gaan en al zingend en verkleed snoep te verzamelen. Maar daar waren de oud-advocaten en -chirurgen niet van gediend. Deuren werden dichtgesmeten.
Maar heel soms hadden we een hele goede reden om de gang naar De Duynsberg te maken. Dat was als er door onze brievenbus post gleed die bedoeld was voor baron Van Voorst tot Voorst, woonachtig in de Duynsberg op Indigolaan 100. De vergissing van de postbode is verklaarbaar, want de straatnaam is hetzelfde en de achternaam bijna. Van Voorst klinkt een beetje als een bescheiden versie van Van Voorst tot Voorst. Iedereen die Van Voorst heet krijgt bij een kennismaking vaak de vraag voorgelegd of hij of zij familie is van. Mijn vader zei dan altijd dat we vanwege geldgebrek ‘tot Voorst’ hadden moeten verkopen. Ik doe dat ook. En Merel van Voorst uit de tv-serie Oogappels vast ook.
Maar die Merel kreeg dan weer nooit een brief die voor de baron was. Zo’n brief was in de late jaren zestig en begin jaren zeventig het moment dat een van de kinderen Van Voorst naar de baron mocht. Helaas kwam het kind met brief vastgeknepen in een knuistje meestal niet verder dan de receptie. Daar zat een dame die was aangenomen om te vragen waar het kind naartoe dacht te gaan. ‘Ik zorg wel dat de brief bij de baron terechtkomt.’
De baron was van 1946 tot 1957 burgemeester van Tilburg. Hij overleed in 1972, 80 jaar oud. Mijn vader was toen al van Solex via een tweedehands Kever gepromoveerd naar een splinternieuwe Opel Kadett. Altijd nog te weinig voor een plek in De Duynsberg.