Ongelofelijke haast
Toen mijn vader drie maanden getrouwd was met mijn moeder, stuurde hij op een dag een leerling naar zijn huis. Mijn vader, moet u weten, was in die tijd leraar op een ambachtsschool. Begin jaren vijftig was het, Venray was een dorp en aan de Overloonseweg nummer 10 was mijn moeder druk met strijken, stofzuigen en heimwee hebben naar haar ouderlijk huis.
‘De meester stuurde me, want hij is zijn boterhammen vergeten,’ zei de jongen. Hij stond in de deuropening en keek langs mijn moeder de hal in. Aan de wand zag hij een zwart-wit foto van mijn vader en moeder. Mijn vader in pak en mijn moeder in het wit. De trouwfoto was drie maanden oud. De jongen keek er even ademloos naar.
‘Mevrouw,’ zei de jongen tegen mijn moeder, ‘wat was de meester vroeger een knappe man’.
‘Je bent jong,’ was het advies dat mijn vader gaf bij elke vraag die ik hem als jongmens stelde. Zou ik de Pedagogische Academie verlaten? Zou ik die cursus Journalistiek gaan doen? Zou ik met mijn vriendin dat huis kopen? Zou ik die baan bij dat advertentieblaadje aannemen?
‘Je bent jong.’
Dat leek een advies van niks. En het wás ook een advies van niks. Wat het óók was: een verzuchting van een man die zo graag opnieuw jong wilde zijn. En het dan anders doen. Of dan proberen in andere omstandigheden te verkeren.
‘Echt waar,’ zei hij me ooit, ‘in 1945 dachten we serieus dat de communisten, katholieken, protestanten, sociaaldemocraten en liberalen in de oorlog naar elkaar toegegroeid waren. Dat ze het er over eens waren dat we een nieuw land gingen maken met kansen en vrijheid voor iedereen. Wat was de teleurstelling groot toen binnen enkele maanden al die politici zich terugtrokken in hun eigen zuilen.’
Mijn vader toog na de oorlog naar Eindhoven, bouwde mee aan de eerste DAF, slenterde na werktijd eenzaam door een stad waar hij niemand kende en zat soms hele zondagmiddagen in een bioscoop waar de speelfilm zich in een loop alsmaar herhaalde. Ooit maakte de dame van de schoonmaak hem wakker. ‘Hij begint nu voor de vierde keer,’ schudde ze mijn vader aan zijn schouder.
Mijn vader wreef de slaap uit zijn ogen, ontmoette mijn moeder, trouwde, werd in drie maanden oud en kroop zelf in één van die politieke zuilen. Tegen de tijd dat hij bejaard was, vertelde hij me wat hij allemaal nog wilde doen en bereiken. Hij wilde ooit nog een tweedehands Mercedes, hij wilde ooit nog een boek voor MTS-scholieren schrijven dat wél deugde en wilde er nog zijn als mijn oudste zoon zestien was. ‘Want met kinderen van zestien kun je goed praten. Dan vertel ik hem dat jij met dezelfde dingen worstelde toen jij 16 was. Dat het allemaal goed komt. En dat-ie nog jong is.’
De Mercedes, dat boek en het gesprek zijn er nooit gekomen.
Daarom zal het zijn dat ik zo’n haast heb. 55 al. Columns, novelle, roman misschien nog, voorstelling, de lokale democratie redden, met dochter naar open dagen van universiteiten, jongste zoon nog een keer laten uitleggen wat zijn studie nou écht inhoudt, met één na oudste zoon nog heel vaak naar Bob Dylan, met oudste zoon de welzijnswereld op zijn kop zetten en voor mijn vrouw de beste echtgenoot zijn die ze ooit had. Elk uur slaap is bijna zonde. Want er moet nog veel gebeuren.
Ik heb ongelofelijke haast.