Olie
U bent op de begrafenis van een vage bekende. U bent er omdat die vage bekende een dierbare is van iemand die u wel heel goed kent. Maar de overledene zelf – de laatste keer dat u hem zag was op een verjaardag, vijf jaar geleden. U knikte vanuit de verte naar hem en dat was het dan.
En nu zit u daar in het crematorium. En ineens moet u denken aan de uitvaart van uw vader. Het is pas een paar jaar geleden en u mist hem nog elke dag. U bijt op uw lip. Beetje raar om hier te gaan huilen, want de mensen om u heen weten dat u de overledene amper heeft gekend. Maar u kunt het niet helpen, de tranen hebben schijt aan wat hoort en niet hoort. Later, bij de koffie met cake, hoort u zichzelf liegen dat u warme herinneringen koestert aan de man waar u zojuist afscheid van nam. U moet wel, vindt u. Verklaar anders die tranen maar eens.
Een vrouw kreeg de afgelopen dagen een berg kritiek over zich heen. Ze had een gedicht geschreven over een moeder die haar zoon bij die massamoord in de Oekraïne had verloren. Het gedicht was niet heel best en had dan ook weinig aandacht gekregen, ware het niet dat ze het in de ik-vorm schreef. Ze had gedaan alsof zij de moeder was. Alsof háár zoon zo onzinnig uit lucht was geschoten. En ze had ook nog eens hele taferelen bij elkaar gefantaseerd. Dat ze vooraf al bezorgd was geweest en dat zoonlief had gezegd dat daar geen enkele reden voor was.
Ik zag het gedicht op Twitter voorbij komen, klikte op het sterretje van favoriet – want diep geroerd – en haalde dat sterretje weer snel weg toen me werd ingefluisterd dat hier sprake was van een wel erg grote mate van dichterlijke vrijheid.
‘Jij staat hier met die cake in je handen wel te grienen, maar je had helemaal niks met die man. Aansteller.’
Over een jaar of drie stelt de schrijfster vast dat het inderdaad wat mallotig was. Troost voor die vrouw: zestien miljoen mensen waren in diezelfde periode ook een beetje van de wap. Ik las vandaag de column van Tony van der Meulen in het Brabants Dagblad en ik voorspel dat hij daar over een paar jaar ook niet erg trots op is. Zo’n toch best intellectuele oud-hoofdredacteur zou in deze warrige tijden kunnen nuanceren, duiden, troosten en tot kalmte manen. In plaats daarvan wil hij in zijn tekstje iemand ‘een enorme dreun voor zijn botte kop geven’.
Ik fantaseerde dat Tony ooit brandweerman was geweest en toen niet door zijn proeftijd kwam. ‘Nee, Tony, voor de zoveelste keer: water! Water op vuur, geen olie!’
Bij wijze van verzachtende omstandigheid: de dichteres, de columnist en al die andere zestien miljoen Nederlanders hebben weinig ervaring met zulke gruwelijke misdaden. Houden zo.