Columns > Lissabon

Lissabon

Ineens waren ze er, vanmiddag. Een jongen en een meisje, ergens begin twintig. Hij met een halflange broek vol rafels en afgetrapte schoenen, zij met een wijde harembroek en een meer dan opvallend kapsel. Aan de ene kant kortgeschoren en de andere kant ietwat pluizig en lang. Een soort van hippies. Ze installeerden zich tegen de gevel van een winkel, aan één van de drukste voetgangersstraten van Lissabon. Een grote zwarte hond, die ze bij zich hadden, liet zich zakken tegen de gevel en sloeg zijn voorpoten over elkaar. De hond zuchtte diep, legde zijn kop op de poten en sloot de ogen.

Ik bleef kijken, want aan alles was duidelijk dat hier wat ging gebeuren. Een act of zo.

Het meisje legde een tot kom kapot geknipte voetbal neer. De jongen goot er zeepsop in en deed er een scheut cola bij. Het meisje en de jongen pakten ieder twee lange stokken uit een tas. De stokken waren met elkaar verbonden met een web van dikke touwen. Het meisje hing de touwen in de bal, trok ze er weer uit en bewoog de stokken heen en weer. Er kwamen enorme zeepbellen uit.

De act was eenvoudig, maar schitterend. Nooit eerder had ik zulke grote zeepbellen gezien. Ze dansten in de warme zomerlucht.

Er hielden mensen stil. De jongen liet zijn oog vallen op een jochie van een jaar of acht. Hij wenkte het kind. Of hij zelf eens wilde proberen. Het kind knikte en de vader en moeder keken het tafereel glunderend aan. Moeder maakte foto’s. Het kind hing de touwen in het sop, trok ze er uit deed zijn best. Met matig succes, maar de jongen klapte en het meisje stak haar duim omhoog. Of hij nog eens wilde. Jazeker. Moeder bleef fotograferen.

Het stel leek zo overgevlogen uit de jaren zestig. De jongen en het meisje aaiden het kind over zijn bol, gaven elkaar een kus en riepen een jongeman die voorbij wandelde dat ze hem vanavond in het park vast weer zouden zien. En zij zouden dan weer wijn meenemen. Er was weinig fantasie voor nodig om te bedenken hoe het daar in het park zou gaan. Ze zouden een fles goedkope rosé doorgeven, jointjes draaien, ‘Blowin’ in the wind’ zingen en ze zouden mijmeren over een wereld waarin iedereen van elkaar hield en er nooit oorlog of armoede zou zijn. Ik keek op de stadsplattegrond waar dat park zou kunnen zijn. Wie weet, na het eten..?

Juist toen ik dat zo stond te fantaseren, liep er een man heel dicht langs de hond. De hond schrok, sprong op en blafte. Het meisje stapte op de hond af en sloeg het dier met haar stokken hard op zijn kop. De hond jankte, een stok brak, het kind rende naar zijn vader en moeder, een man riep in gebroken Engels wat over dierenmishandeling en ik besloot dat je de jaren zestig niet over moet willen doen.