Columns > Kermis

Kermis

De kermis is in mijn dorp. In al die jaren dat ik in Tilburg woonde, en dat waren er toch 25, heb ik in totaal zo’n vijftien guldens naar de kermis in die stad gebracht. Naar de grootste kermis van de Benelux of Europa, dat mag ik even kwijt zijn. Het geld ging naar een paar glazen bier, een gerookte paling en de entree van een rad dat naar mijn zin veel te hoog en te hard ging.

In Schijndel zijn de kermislieden rijker van me geworden en dat komt vooral omdat ik in dit dorp wél vader van vier kinderen ben en daar in Tilburg was ik dat nog niet. Toen ze klein waren, wandelde ik tijdens de kermisweek na het avondeten steeds naar het evenemententerrein en probeerde ik het daar zo te regelen dat ik mocht toekijken hoe de kroost heen en weer zwiepte in draaimolens, reuzenraden en botsauto’s. Toekijken kon en kan ik beter dan me bijna letterlijk overgeven aan de evenwichtsorganen teisterende attracties.

 

Mijn oudste zoon was een jaar of acht toen ik er een keer niet aan ontkwam. Papa moest mee in ‘de schotels’. Die dingen gaan naar links, rechts, voren en achteren en draaien rond – dan weer met de klok mee en dan weer niet. Er lijkt geen enkele structuur in al die bewegingen te zitten en ook de snelheid verandert steeds.

Als het rustig is op de kermis, dan is de exploitant zo aardig om het wat minuten langer te laten duren. Het was die avond akelig stil.

Voordat ik met de oudste  het ‘rondje schotels’ maakte, had ik één na oudste zoon beloofd dat ook hij met me dat avontuur mee zou maken. Al zwiepend, draaiden, tollend en bijna brakend was ik er snel uit: hij mocht morgen met zijn moeder, want dit was echt te veel voor me. Ik was misselijk en geen beetje ook.

De schotels stopten, de beschermende stang klapte open en oudste zoon sprong er enthousiast uit. Ik wilde opstaan en liet me weer in het stoeltje vallen. Te misselijk om ook maar een stap te zetten. Ik had geen spiegel nodig om te weten hoe ik er uit zou zien: als een witte kussensloop dat verfrommeld in een wasmand ligt. Ik besloot nog even te blijven zitten, een seconde of dertig maar. Dan zou het wel weer gaan.

Toen ik dan eindelijk besloot om, vast en zeker waggelend, op te staan – toen was daar mijn één na oudste. ‘Hoi pap,’ hoorde ik enthousiast naast me. De stang klapte dicht en de schotel sloeg al tollend naar links. Of naar rechts of naar voren of naar achteren.

Het was nog steeds akelig stil op de kermis.