Hilversum 3 bestaat niet meer
Bericht op mijn mobiel van mijn broer: ‘Ik geniet van jouw vroegere idool. Man, wat is hij goed’. Mijn vroegere idool, dat is Herman van Veen. Zijn zeshonderdste keer Carré was gisteren op televisie. Inmiddels heb ik teruggekeken en mijn broer heeft gelijk.
Vijftien jaar ben ik als ik op een doordeweekse voorjaarsavond naar de Stadsschouwburg in Tilburg fiets om daar Herman van Veen te zien. Het is een beetje sneu, want er gaat niemand met me mee. Wat trouwens komt omdat ik niemand mee durf te vragen. Want welke vijftienjarige gaat nou naar Herman van Veen? De zanger-cabaretier is niet populair onder tieners.
De dagen na mijn allereerste schouwburgbezoek ooit zing ik, op momenten dat ik zeker weet dat niemand me hoort, over ‘samen bramen plukken, samen dromen van omstandigheden’ en ‘zelden zag ik later zoveel schoonheid in het water als toen aan zee met zijn twee’. Ik spreek met mezelf af dat, mocht hij in 1976 weer naar Tilburg komen, ik er dan weer bij ben.
En verdomd. Hij is er in 1976 met een nieuwe voorstelling, maakt hij me wijs. De show heeft een andere titel dan vorig jaar, maar vanaf rij vijftien stel ik vast dat de inhoud identiek is aan die van een jaar eerder. Er komt een haarscheurtje in het beton van blind enthousiasme. En verder ben ik Herman van Veen sowieso aan het vervangen voor Bob Dylan en dat is trouwens te danken aan die broer uit zin één van dit stukje. Die gaf me twee jaar eerder de slechtste elpee ooit van Dylan en die vond ik terecht subliem.
Een jaar of zes later, ik ben twintig, mag ik Herman van Veen interviewen. Politiek correct en sociaal wenselijk gebabbel teken ik in mijn notitieblok op en dat zal vast door mijn obligate vragen komen. Hoe dan ook: het haarscheurtje wordt een barstje.
Ik verlies mijn jeugdidool daarna uit het oog. Ik oefen met redelijk succes nog wel op het imiteren van Herman van Veen, wat trouwens heel gemakkelijk is. Iets met klemtonen consequent verkeerd leggen, elke lettergreep veel te nadrukkelijk uitspreken en ook de d of t aan het einde van een woord irritant accentueren.
Het is de tijd dat ik besluit dat die Van Veen best een aansteller is. Een collega wijst me op een tv-interview van Martin Šimek met hem. Inmiddels is er YouTube en ik kijk het, kijk het nog eens en nog eens en nog eens. Ik zie een malloot. Iemand die zichzelf te serieus neemt. ‘Dan kom ik op, kijk ik van links naar rechts en dan heb ik iedereen in de zaal gezien.’ Waarna Šimek vraagt hoe hij opkomt. ‘Zet jij eerst jouw linkerbeen? Of jouw rechter?’ Er volgt een ronduit potsierlijk verhaal over opkomen met je gezicht van de zaal af (‘Gesloten’) en dan ineens je gezicht tonen.
‘Kun jij dat eens voordoen?’ Dat kan Van Veen. Al wandelend gooit de cabaretier er de ene na de andere onlogische, gekunstelde metafoor in.
De barst is een gapend gat, maar ik kan er ondanks die weerzin niet omheen. Herman van Veen maakt nog altijd mooie liedjes en wordt dus een guilty pleasure. Mijn kinderen horen hun vader onder de douche zingen dat er een heel mooi meisje in de straat woont. ‘Ze heeft een Nederlandse moeder en Marokkaanse vader en daarom heeft ze blauwe ogen en gitzwart haar. Ze is een mengelmoes. Een mengelmoes van hutspot en couscous. Met een omslagdoek en een spijkerbroek is zij een echte mengelmoes.’
Mijn broer stuurt me gisteravond een berichtje, ik kijk de voorstelling terug en spreek met mezelf af dat Herman van Veen geen stiekem genot is, maar dat ik weer fan ben. En verder besef ik dat mijn broer, Herman van Veen en ik oud worden. Want in een lied over nostalgie zong mijn jeugdidool ooit dat Hilversum 3 nog niet bestond.
Hilversum 3 bestaat al veertig jaar niet meer.