Het egoïsme van Nasser
Nasser vertelde me hoe het ging. Hoe hij besloot zijn vrouw en drie maanden oude zoontje gedag te zeggen en hoe hij vervolgens naar Turkije trok. Om vandaaruit in een overvol bootje naar een Grieks eiland te gaan.
‘We dachten er al langer over om te vluchten. De oorlog is verschrikkelijk. Hele steden zijn verwoest, er heerst in delen van het land honger en het volk is bloednerveus en angstig. En wat ook zo erg is: we voeren geen oorlog met een vreemde mogendheid, maar met onze eigen regering en met rebellen die landgenoten zijn.’
Elke dag ging Nasser naar zijn werk en elke avond kwam hij weer thuis en stelde dan opgelucht vast dat de oorlog nog niet zijn wijk en zijn straat had bereikt. Dat zijn vrouw hem welkom zoende en zijn pasgeboren zoontje tevreden in zijn box lag. En zo stelde hij het besluit om te vluchten alsmaar uit. Tot er die oproep op de mat lag. Nasser had bijna tien jaar eerder zijn dienstplicht al vervuld, maar de president heeft soldaten nodig. Of Nasser zich binnenkort maar weer wilde melden. Nog een keer in dienst. Dit keer om landgenoten dood te schieten.
‘Toen besloten we dat we weg moesten’, vertelde Nasser me. Ik ontmoette hem in de noodopvang in Rosmalen. En daar vertelde hij me dat ze daar in Syrië niet mesjokke zijn. Dat ze er internet hebben en dat ze dus weten wat er zoal misgaat bij veel van die overtochten. Hij bedacht wat veel andere mannen met echtgenotes en kinderen bedenken. Dat hij alleen de gevaarlijke en dure reis zou maken. ‘En dat ik dan later, in Europa, gezinshereniging zou vragen. Als dat lukt, bespaar ik mijn vrouw en zoontje die vreselijke reis.’
Onderweg dacht hij zowat onafgebroken aan de thuisblijvers. Vooral tijdens de oversteek naar dat Griekse eiland. ‘Toen we er bijna waren stak een storm op. We stonden doodsangsten uit. Ik was bang, ja. Maar ook blij dat ik dit mijn vrouw en zoontje niet aan heb gedaan.’
Ik knikte en moest denken aan dat andere verhaal dat ik enkele maanden eerder hoorde in de inmiddels ontmantelde noodopvang in Vlijmen. Het verhaal van die jongen van vijftien. Zijn ouders hadden te weinig geld om mee te gaan. En dus besloten ze om te investeren in hun zoon: hij mocht naar Europa. Uiteindelijk ging ook zijn opa mee. Het bootje was te vol en de storm te heftig. ‘We zouden zinken, tenzij er mensen overboord zouden gaan. Mijn opa zei: dan ga ik wel. Hij sprong overboord en verdronk.’
Het ging daar in die noodopvang niet zo goed met die 15-jarige jongen, vertelde een vrijwilligster me.
Nasser bereikte het eiland en trok te voet, bus, trein en vrachtwagen naar Nederland. Hij woont nu al tien maanden in de noodopvang. Zo nu en dan vindt hij een plekje achter één van de computers die het Rode Kruis heeft geregeld. En dan mailt of chat hij met zijn vrouw. Die dan steeds vraagt of ze met hun zoontje al mag komen, via een veilige route per vliegtuig. En steeds zegt Nasser dat het zo ver nog niet is. Nasser weet niet eens of hij zelf wel mag blijven.
Afgelopen maandag was er in mijn dorp, Schijndel, een bijeenkomst over een mogelijk asielzoekerscentrum. Er was een jongeman en die vertelde dat hij van Trots Op Meierijstad was. De jongeman zei dat mannen als Nasser egoïsten zijn. ‘Want waarom neemt zo’n man zijn vrouw en kinderen niet mee?’
Dit stukje is voor Trots op Meierijstad.