Het bad – 7: Maandag
‘Van welke groep ben je?’ De stem was zwaar en klonk streng. Alsof het een verhoor was. Wat het misschien ook was.
‘Ik heb werkelijk geen idee waar u het over heeft.’ Ik draaide mijn hoofd naar links en naar rechts. Probeerde te kijken. Maar mijn ogen, moet u weten, zaten nog steeds dicht. Ik zag niks. Mijn neus functioneerde nog wel. Ik rook hout.
‘Kom, kom. Van welke groep ben je?’ Het is lastig praten met mensen die je niet ziet. En als alles pijn doet.
‘Ik ben van geen groep.’
‘Een eenling dus.’ Dat was de verpleegster. Het was haar stem. Een mooie stem, trouwens. Zacht met een hees randje. Niet dat het ertoe doet. Ik knikte, want het is waar: ik ben een eenling.
De man vloekte. ‘Hebben we al die risico’s genomen voor een eenling? Wat is je track record? Wat heb je gedaan? Aanslagen? Verzetsmensen onderdak verleend? Fascisten gedood?’
‘Ik heb het niet uit eerste hand’, zei de verpleegster. ‘Maar hij heeft handtekeningen vervalst. Hij heeft een lijk verdonkeremaand. En in de kelder van De Dienst is hij gemarteld door een agent. En o ja, hij heeft staatsbezit vernield. Iets met een bad.’
‘Een bad?’
‘Ik weet er het fijne ook niet van.’
‘Maar hij zelf toch wel. Kom op man, vertel.’
‘Zie je niet hoe hij er aan toe is. Het zou me niet verbazen als hij dagenlang is gemarteld. Ik ben verantwoordelijk voor zijn herstel. De debriefing kan later wel.’
‘Ok, billijk. Maar vertel me dan tenminste uit welke wijk je komt.’
‘Twaalf. Ik woon in twaalf, vier straten achter het park.’ Dat mocht ik best vertellen, leek me.
‘Jezus! Wat jammer dat je alleen werkte. Man, man, we hebben daar een dijk van een groep zitten. Ken je Jena?’ Ik schudde mijn hoofd. ‘Jena is één van onze beste agenten, moet je weten. Ze is daar gaan wonen om zo’n rat van de staat te schaduwen. Ze is er verdomme recht boven gaan wonen. Heeft de vloer van haar badkamer in het geniep opengebroken en tjokvol afluisterapparatuur gestopt.’
‘Veerle’, zei ik. ‘Ze heet Veerle.’
‘Je kent haar dus? Want ja, zo noemt ze zich.’
Het ging snel in mijn hoofd. Of beter: ik probeerde het snel te laten gaan. Wat niet meeviel, want mijn hoofd bonkte nog steeds van de pijn. Ik had bijna verteld dat Veerle met haar bad in mijn huiskamer terecht was gekomen. Dat ik de man was, die bespioneerd werd. En dat er dus niets mis was met mijn plafond. Dat het haar vloer was. En dat het dus niet aan de staat lag. Ze had zelf de vloer kapotgemaakt. Bijna had ik dat allemaal gezegd. Bijna.
‘Waar ken je haar van?’
‘Ik kan nu niet denken. Mijn hoofd. Ik heb enorme hoofdpijn.’
‘Je moet rusten’, zei de verpleegster. ‘Probeer te slapen.’
‘Als je Jena straks ziet, dan komen je herinneringen wel weer terug’, zei de man met de zware stem. Ik voelde dat ik begon te transpireren.
**
Ik vreesde nog lang nerveus en onrustig wakker te blijven, maar viel vrijwel direct in slaap. Al slapend voelde ik Veerle op mijn borst. Ik zag bruine ogen, blonde haren en hoorde het regelmatig zuchten als ze sliep. Toen ik wakker werd, hoorde ik stemmen om me heen. Een vrouw was aan het woord.
‘Het is geregeld’, hoorde ik haar zeggen. ‘Bijna was het mis gegaan. Iemand van De Dienst had me in de smiezen. Hij heeft me zien zoenen met Roelofs, de propagandabaas.’
Het lukte me voor het eerst, sinds de klappen, mijn ogen wat verder te openen. Ik herkende haar direct. Het was de jongedame Van Geel. Ik kon nu ook wat meer zien van de ruimte waarin ik lag. Een soort werkplaats moest het zijn, een timmerwerkplaats. Ik zag een werkbank van hout. Aan de muur hingen gereedschappen. Zagen, hamers. Op de werkbank lagen spijkers, een nijptang en hoopjes zaagsel.
‘Je kwam in het systeem?’ Het was de verpleegster die het vroeg.
‘Ik heb alles. Inlogcodes, wachtwoorden – ik kan direct berichten plaatsen in Nieuwe Tijd, dat misselijkmakende dagblad van de staat. Maar wat nog mooier is: we kunnen inbreken in de uitzendingen van de staatstelevisie.’
‘Jezus Christus, hoe heb je dat voor elkaar gekregen?’ Het was de zware stem. Een forse man met wilde baard. In zijn mondhoek hing het stompje van een sigaar.
Jongedame Van Geel tilde met haar handen haar borsten omhoog. ‘De zwakke plek van Roelofs; seks.’ De man lachte. De verpleegster keek juist serieus. ‘Het moet niet gemakkelijk voor je zijn geweest’, zei ze.
‘Alles voor de goede zaak. En nee, het was niet gemakkelijk.’
Daarna richtte de man zich tot mij. ‘Nu kom jij in beeld. Letterlijk, straks. We gaan de stad, we gaan het land laten zien waar het regime toe in staat is. We gaan je in elkaar gebeukte kop beroemd maken. Prime time. Vanavond nog. Voor we 24 uur verder zijn, gaat de halve stad de straat op.’
‘Rabarber’, zei ik. ‘Ik lust wel wat rabarber.’
**
U moet niet denken dat ik een ijdel mens ben, maar ik heb er altijd naar verlangd nog eens op de staatstelevisie te komen. Zoals officieren, agenten en onderzoekers vaak in uitzendingen voorbij komen. Met onderscheidingen op hun revers, omdat ze de staat hebben beschermd tegen antirevolutionaire bandieten en andere obscure elementen.
Ik wist altijd dat het nog eens zou gebeuren. U weet dat ik een trouwe en hardwerkende onderzoeker ben. Als collega’s van me na werktijd in het café zaten, werkte ik thuis aan het kleine bureautje aan mijn dossiers. Zelfs in pauzes hield ik in het park Schuldenaren in de gaten. Die inzet, bedacht ik, zou uiteindelijk tot erkenning leiden. Niet alleen tot promotie, maar vast ook tot een optreden in het nieuws van acht uur. Het nieuws waar zowat iedereen elke avond naar kijkt. Omdat het op alle drie de zenders tegelijkertijd wordt uitgezonden.
En nu ging het er van komen, al was het zo anders dan ik had gewenst. Er was een hoop drukte om me heen. Er werden schermen rond mijn bed geplaatst, want er mocht niets van de schuur in beeld komen. Jongemannen plaatsten lampen op hoge standaards en er was een cameraman en een regisseur. ‘Net zo professioneel als bij het nieuws van acht uur zelf’, zei de verpleegster me. Met haar handen ging ze door mijn haar. ‘Het moet meer in de war, het ziet er te netjes uit.’ De stoppels waren goed, zei ze. Het verbaasde me, ik ben graag gladgeschoren.
De regisseur ging op de rand van het bed zitten. ‘Het is heel simpel’, zei hij. ‘Je kijkt in de camera en vertelt wat je als eenling in het verzet hebt gedaan. En over je martelingen. Niet nerveus zijn. Als het niet goed gaat, nemen we het gewoon nog een keer op.’
Daarna richtte hij zich tot de mensen om ons heen. ‘Ik wil die stoel daar weg. Mees, je begint met een overzichtsshot en zoomt dan in. Vooral de linkerkant van het gezicht moet goed te zien zijn, daar zitten de meeste bloeduitstortingen. Baldwin, zorg dat je hengelmicrofoon niet in beeld komt.’
Het ging allemaal snel. Te snel voor mij. Onderzoekers nemen doorgaans de tijd, gaan niet overhaast te werk. En nu moest ik ineens onvoorbereid in de camera kijken en mijn verhaal doen. Wat voor een verhaal? Het verhaal van een verzetsman? Het verhaal van de betrokken onderzoeker van De Dienst?
Tijd om na te denken had ik niet. ‘Vertel je verhaal’, zei de regisseur. ‘Ik tel af en je begint. Drie, twee, één.’ Hij had drie vingers opgestoken en vouwde er steeds één in.
Ik keek zwijgend in de camera. Opende mijn mond. Deed hem weer dicht. En weer open. Ik wilde spreken, maar er kwam niets. Het was muisstil om me heen. De regisseur boog naar me toe en knikte. Hij gebaarde met zijn handen. Knikte weer.
‘Het is moeilijk om te vertellen wat er is gebeurd. Alles doet nog pijn’, zei ik. De regisseur knikte. Hij stak zijn duim op. ‘Mijn hoofd, mijn ingewanden. Botten zijn gekneusd. Ik zie bijna niets, mijn ogen zijn dichtgeslagen.’
‘Vertel wie hier verantwoordelijk voor is.’
‘Een agent van De Dienst was het. Hij sloeg me in elkaar. In de kelders van De Dienst.’
Ik hoorde het dichtslaan van een deur. De regisseur vloekte. ‘Kunnen we helemaal opnieuw beginnen, verdomme! Wie smijt er zo hard met een deur?’
‘Ik ben het, Jena.’ Ik hoorde hoe ze met grote stappen dichterbij kwam en naast me kwam staan. ‘Maar deze fascist hier kent me beter als Veerle.’