Het bad – 3 : Donderdag
Ik weet niet hoe het met u zit, maar ik had nog nooit met een vrouw op mijn borst geslapen. Het was niet plezierig, want om haar niet te wekken moest ik op mijn rug blijven liggen. Ik lig doorgaans op mijn zij, met de knieën opgetrokken. Het hield me heel lang wakker, zo te liggen met Veerle op mijn borst. Toen ik eindelijk in slaap viel, was het al ochtend. Veerle was uit bed gegaan, had eieren gekookt en brood gesmeerd en ze droeg weer die te krappe jurk. Ik zag nu pas dat het niet klopte, die jurk, en dat het tegelijkertijd erg mooi was. Of nee, niet mooi – het was intrigerend.
‘De jurk is niet goed’, zei ik. Toen zoende Veerle me op mijn voorhoofd. Ik moest ineens aan de jongedame Van Geel denken.
**
Het werd een zware dag. Het gebrek aan nachtrust speelde me parten. Toen ik op een bankje voor het café van wijk 12 zat om mijn observaties te doen, viel ik in slaap. Dat is me, gelooft u me, nog nooit overkomen. Toen ik wakker werd, zag ik de jongedame Van Geel net de zaak uit wandelen. Ik was te laat, had niet kunnen zien of ze iemand had gezoend. Heel even overwoog ik de gok te nemen en in mijn notitieboekje op te schrijven dat ze wel degelijk een kus had weggegeven. Ik zag er vanaf. Mijn chef moet me kunnen geloven. Ik moet niks bedenken.
Rond het middaguur ging ik naar huis. Soms eet ik mijn boterhammen op De Dienst, maar nu was ik in de buurt van mijn appartement. De deur stond open en dat is raar. Veerle was, geleund tegen het aanrecht, in gesprek met twee mannen. Ik kende die mannen. Het zijn agenten. Ze werken net als ik bij De Dienst. Van de afdeling Wonen zijn ze. Soms zie ik ze in de kantine.
**
‘Dit is geen illegale woningdeling’, zei Veerle. ‘Het waren twee appartementen. Ik heb het u al drie keer gezegd. Ik viel het huis van meneer Bergsma binnen. Per ongeluk. En ik bleef hier slapen omdat ik bang was dat ook mijn bed door de vloer zou zakken.’ De collega’s zwegen en ik ken dat zwijgen. We leren het tijdens de opleiding. Zwijgen maakt verdachten loslippig. Ze menen dan de stilte te moeten verbreken en gaan niet zelden belastende verklaringen afleggen.
‘We hebben ook geen dingen gedaan die duiden op een relatie’, zei Veerle. ‘Ik heb alleen maar met mijn hoofd op zijn borstkas geslapen.’ Ik kuchte, maar het was te laat. ‘Dat is een blijk van intimiteit’, zei één van de mannen en maakte een notitie. Hij had precies zo’n opschrijfboekje als ik, ze worden beschikbaar gesteld door De Dienst. Ik schrijf veel, gebruik er wel twee per maand. En dan schrijf ik nog klein. Kunt u nagaan.
‘Is er gezoend?’ vroeg de collega. ‘Telt het voorhoofd?’, vroeg Veerle. De collega zei vanzelfsprekend ja en maakte weer een notitie. Daarna wees hij naar het gat in het plafond. Als je er recht onder stond zag je de plafonnière van Veerle. Het is een oude lamp, dat zie je zo. Met veel nepkristal. Een lamp, nog uit de tijd van het koninkrijk. Van voor de revolutie dus.
‘Voor zo’n gat is toestemming nodig’, zei de collega van De Dienst. Ik besloot in te grijpen, schudde de mannen de hand en noemde mijn naam. Ik keek ze doordringend aan en toen ik geen blijk van herkenning zag, noemde ik mijn naam nog een keer. ‘Bergsma, van SADM, de afdeling Schuldenaars. Ik ben er onderzoeker.’
‘In uw positie moet u weten wat mag en wat niet mag. Zo’n gat in het plafond, dat kan zomaar niet. U woont in een staatsappartement.’
‘Ik heb geen gat in het plafond gemaakt.’ Ik zei het zo kalm mogelijk. Kalmte is goed. ‘Is er dan een gat in de vloer gemaakt hierboven? U bent onderzoeker, Bergsma. Wat denkt u ervan als onderzoeker? Gaat dit over uw plafond of over de vloer van mevrouw?’
‘De vloer’, bedacht ik hardop. ‘Het bad zakte door de vloer. De vloer was blijkbaar te zwak.’ Overwegen is doorgaans goed, maar soms is het beter primair te reageren. Dit leek me zo’n moment.
‘De vloer is van de staat’, zei één van de agenten. ‘U verwijt de staat, uw staat, slechte vloeren?’ Ik schudde het hoofd en dat deed ik net wat te snel, te primair en te nerveus. Ik weet dat ze daar op letten, agenten. Ik heb het zelf ook geleerd. ‘Het moet overmacht geweest zijn.’
De agent wees met zijn balpen naar het bad. ‘Is dit het oorspronkelijke bad? Of heeft mevrouw het bad vervangen door een exemplaar van eigen keuze? En heeft u daar toestemming voor gekregen?’
‘Het is een staatsbad’, zei Veerle en ik zag dat ze loog. Ze krabde aan haar neus en keek de agenten niet recht in de ogen. Dat zijn signalen, moet u weten.
De agenten zagen het ook. Ze maakten allebei aantekeningen en zeiden dat we er nog van zouden horen. ‘U gaat weer boven wonen, vermijd de badkamer’, zei één van de agenten tegen Veerle. Ik stak mijn hand naar ze uit, maar de mannen negeerden dat. Ze wandelden het appartement uit.
**
‘Dat bad moet hier weg’, zei ik. ‘En jij ook. Ik ga naar De Dienst. Als ik terug ben, zijn jullie weg. Ik moet geen gedoe met Wonen. Ik heb een positie. Dat moet je begrijpen.’
Ze stond zwijgzaam tegenover me. Nu pas zag ik dat ze niet langer de jurk van mijn moeder droog. Een blauw jurkje was het dit keer, van een glanzende stof met grote bloemen in lichtblauw, wit en roze. Deze jurk paste wel. Ik vond het spijtig en begreep niet waarom. ‘Dat moet je begrijpen’, herhaalde ik. Ze haalde haar schouders op en deed een lok haar achter haar oor. ‘Mijn appartement is stuk, ik heb geen bad en ik heb ruzie met de staat’, zei ze. ‘Maar jij heb een positie, dus ik moet dat begrijpen.’ Het leek me een juiste samenvatting. Ik knikte.
Ze beet op haar onderlip. ‘Dat bad, dat regelen we vanavond wel. Laat maar staan’, zei ik. U moet niet vragen waarom ik zo lankmoedig was. Ik weet het werkelijk niet. Ze keek naar de punten van haar schoenen en haalde weer haar schouders op.
‘Ik moet gaan’, zei ik. ‘Naar De Dienst. Er zijn dossiers af te ronden.’ Ik liep tussen het bad en Veerle naar de deur. Even hield ik stil. Ik overwoog haar een kus te geven, op haar voorhoofd – maar liep door.
**
Ik loop altijd door het park als ik naar De Dienst ga. Dat is de kortste weg. En er zijn overdag vaak Schuldenaren. Al is het mijn pauze, zelfs dan maak ik vaak aantekeningen over wat Schuldenaren doen of zeggen. Heel soms maak ik foto’s van ze. Een onderzoeker heeft nooit vrijaf.
Vandaag kon ik niet door het park. Er stonden agenten van politie bij de ingang. Ook was er een geel lint. Ik toonde mijn pas van De Dienst, maar dat had geen effect. ‘Het park is gesloten vanwege onderzoek.’
Ik vroeg de agent wat voor onderzoek. Hij keek naar links en daarna naar rechts en wenkte me dichterbij te komen. ‘Ik kan het u wel vertellen, u bent van De Dienst. Er is een lijk gevonden. Vermoedelijk ligt het er al een jaar of vier, vijf.’
‘Een lijk, in het park?’
De agent knikte. ‘Een hond was aan het graven. Zijn baasje stond erbij en zag ineens een arm uit het zand steken. Hij is naar het café gerend en heeft ons gebeld.’
‘Goede burger’, zei ik. ‘Niet helemaal’, zei de agent. ‘De man had geen huisdiervergunning. De hond is zojuist doodgeschoten. Maar vanwege de melding van het lijk laten we het er bij. Geen verdere vervolging.’
‘Dat is billijk’, zei ik. En vroeg of er al wat meer bekend was over het lijk. ‘Het schijnt dat de identiteitspas nog in goede staat is. Die zat in een portefeuille, in de broekzak van het lijk. We weten vast heel snel om wie het gaat. Daarna is het een kwestie van nabestaanden opsporen.’
**
Toen ik bij De Dienst aankwam, moest ik me meteen melden bij mijn chef. Hij had bezoek gehad van de chef van Wonen. ‘Vertel me, Bergsma, heb je onderdak verleend aan een dame die van staatswege een appartement toegewezen heeft gekregen? En heb je een plafond van de staat vernield?’
Ik wilde net antwoord geven, toen Van de Veer het kantoor binnenstapte. ‘Het gaat om de jongedame Van Geel,’ zei Van de Veer zachtjes. De chef gebaarde hem de deur achter zich te sluiten.
‘Dat van dat plafond, dat gaat gedoe opleveren, Bergsma. Maar daar hebben we het nog wel over. Eerst de jongedame Van Geel. Die volg jij, Bergsma?’
Ik ging rechter zitten, want hier sprak ik graag over. Ik ben namelijk erg goed bezig met de zaak van de jongedame Van Geel. Al had ik vanzelfsprekend niet in slaap moeten vallen, voor dat café. ‘Ik verdenk haar van betaalde intimiteit. Ze is een SADM, een Schuldenaar. Dus dan weet u het wel.’
De chef keek me doordringend aan. ‘Ze vergezelde afgelopen weekeinde de directeur propaganda en communicatie van de gemeente op het Diner Van De Derde Augustus.’
‘Dat wist ik niet.’
‘Dat blijkt.’
Op dat moment ging de telefoon die op het bureau van de chef staat. De chef nam op, zei een paar keer ja, een keer nee en weer een paar keer ja. Hij keek me daarbij onafgebroken aan. Nadat hij had opgehangen, stuurde hij Van de Veer weg. ‘Er zijn nu urgentere zaken. Ik spreek jou later, Tjerk.’ Hij sprak Van de Veer met zijn voornaam aan. Dat had de chef met mij nog nooit gedaan. Ik vermoed dat hij niet eens weet dat ik Helmus heet.
De chef zette zijn ellebogen op het bureaublad en rustte zijn hoofd op de vuisten die hij van zijn handen maakte. ‘Vertel me eens, Bergsma, hoe is het de laatste tijd met je vader?’