Columns > Gramsbergen en dan lekker naar huis

Gramsbergen en dan lekker naar huis

Erik Hulzebosch komt uit Gramsbergen. Gramsbarg’n zeggen ze daar en ze laten de r dan een beetje rollen. De a maken ze heel rond. Probeer het maar eens.

Ik moest vandaag aan Gramsbergen denken omdat ik iemand aan de telefoon had met een accent dat ergens uit die contreien vandaan lijkt te komen. En ineens was daar die herinnering aan een vakantie op een vakantieparkje daar. Ik was vader van toen nog slechts twee zoontjes en die waren 5 en 3. Of 4 en 2, dat kan ook.

 

De zomer was warm en de portemonnee dun. En zo parkeerden we onze auto voor de deur van een klein huisje aan de rand van een groot grasveld in eigen land. In Gramsbergen. Het huisje had een te klein keukenblok, krakende bedden, afgebladerde kozijnen, stoelen met vlekken in de bekleding en nog wat ander ongerief. ‘Het lijkt een beetje op die houten huisjes die je aan het strand kunt huren,’ zei ik tegen mijn vrouw en zei vertelde hoe fijn die huisjes zijn als je een grote opblaasboot hebt en klapstoelen. En dat niemand er overnacht.

Het grasveld was zo ongeveer de enige faciliteit van het soort-van-bungalowpark. Links en rechts stonden precies zo’n huisjes als die van ons en in één van die huisjes propte een gezin van wel zes best stevige personen zich. Het gezin kwam net als wij uit Brabant, maar een echte band schiep dat niet. Dat kwam vooral omdat ik dagenlang dacht met psychisch gestoorde mensen van doen te hebben – en nee, daar heb ik niks tegen, maar ik had verdorie óók vakantie. Pas zo rond de vierde dag bleek dat de mensen helemaal niet gestoord waren, ze spraken alleen wat onhandig. Want die jongste dochter heette helemaal niet Marie Toilet, zoals ik te lang had gedacht. Vader en moeder spraken Antoinette gewoon wat onhandig uit.

 

Ondanks het armetierig huisje was het een leuke vakantie en dat komt vooral omdat kinderen van 2, 4 of 5 jaar geen weet hebben van kale kozijnen en een douche waar het vieze water maar niet weg wil. Die kinderen hadden namelijk al snel vriendinnetjes gevonden.

De oudste heette Suzanne, de jongste Marijke en met de ouders van die meisjes bleek het gezellig biertjes drinken, klagen over die voordeur die maar niet in het slot bleef zitten en het incomplete servies. We klaagden samen gezellig wat af, terwijl de meisjes van 4 en 6 jaar wat zaten te flirten met onze oudste zoon. ‘Wie vind je leuker,’ vroeg Suzanne. ‘Marijke of mij?’ ‘Mijn broertje,’ antwoordde oudste zoon diplomatiek. ‘Die komt er wel,’ zei ik en kreeg twee decennia later vanzelfsprekend gelijk.

We gingen tegelijkertijd weer naar huis, de familie met de dochters en wij. Bij de receptie leverden we samen de verroeste sleutels in en schudden we de receptioniste, tevens schoonmaakster, grasmaaister en eigenaresse de hand. ‘Wie weet tot ziens,’ zei de mevrouw. En nog voor we beleefd ‘Nou, wie weet’ konden zeggen, gaf Suzanne het antwoord. ‘Nee hoor, ons pap zei dat we hier nooit meer terugkomen.’

 

We zijn twintig jaar verder en het park is, zie ik op een website, stevig onder handen genomen. Het is er eigentijds en ze hebben de beroemdste Gramsberger ooit verleid om als columnist op te treden. Erik schrijft hoe hij het kinderparadijs bewondert. Dat doet hij maar even, want ‘ik ren weer lekker naar huis’.