Columns > Een Syriër aan mijn bed

Een Syriër aan mijn bed

Toen Suriname in 1975 onafhankelijk werd, was dat voor bijna de helft van de bevolking daar reden genoeg om te verkassen naar Nederland. Maar liefst 250.000 Surinamers vlogen naar Nederland. In amper twaalf maanden.

Dat was me wat. Surinamers, zo ging het verhaal, waren lui. Ze kwamen hierheen omdat in Nederland het geld op straat lag. Een Surinamer stapte uit het vliegtuig, zag een briefje van tien op straat dwarrelen en nam de moeite niet het biljet op te rapen. ‘Ik ga morgen pas aan het werk,’ zei hij schouderophalend.

En natuurlijk is dat niet echt gebeurd. Het was een, nogal discriminerend, grapje. Het grapje versterkte het beeld dat er over Surinamers bestond. Ze waren allemaal lui, kwamen voor de riante uitkeringen en daarnaast deden ze vooral dingen in drugs. Ze maakten dag en nacht de Bijlmer onveilig. En o ja, zonder Surinamers was er nooit een Bijlmerbajes geweest.

Ik hoor tegenwoordig niemand meer mekkeren over de gebrekkige integratie van Surinamers. Sterker: ik hoor niemand meer over Surinamers. Ik ken geen autochtonere Nederlander dan Humberto Tan. Als ik Tan zie, denk ik aan boerenkool met worst.

 

Toen we wisten dat er niks aan de hand was met Surinamers, konden we ons druk maken om al die Bosniërs. We heetten ze welkom vanwege Thom-ik-ben-slechts-een-pianist-Karremans, maar vreesden de negatieve invloed van al die mensen uit de Balkan op onze samenleving

Nu we weten dat ook dat ontzettend meeviel, mogen we ons zorgen maken over de stroom Syriërs. En al die mensen die in hun kielzog meetrekken in opblaasbootjes, vrachtwagens en treinen. Hartstikke sneu, die mensen. Maar zijn er niet ook gewoon gelukszoekers bij? En zijn het er niet zo veel dat ze samen onze samenleving ontwrichten?

 

Ik zie het allemaal niet zitten, die mensen uit andere landen. Straks staan ze, als ik 90 of zo ben, aan mijn bed om me te verzorgen. Gassie.

Liever lig ik eenzaam te wachten op een autochtoon die maar niet komt.