Columns > Een braakliggend veldje

Een braakliggend veldje

Het begint allemaal op een herfstachtige avond in 2015. Ik ben redacteur van een door de gemeente ’s-Hertogenbosch uitgegeven nieuwsbrief voor inwoners van de wijk Deuteren. In die hoedanigheid bezoek ik een bewonersavond.

Daar gaat het over een braakliggend veldje. Wat daarmee te doen? De eigenaar, een woningcorporatie, besloot eerder al dat de wijk het mag bepalen. Wijkbewoners konden per e-mail of via het ideeënbusje in het buurthuis hun suggesties indienen. En die gaan nu besproken worden.

„Er kwamen vijf ideeën”, vertelt de man van de corporatie. „Een voetbalveldje, een crossterreintje, een moestuin, een grasveld met een paard en een bankje. Wat vinden we ervan?”

„Voor pubers is er weinig”, steekt een van de wijkbewoners van wal. „Dus zo’n voetbalveldje of mijn part een crossterrein – dat is misschien wel wat.” De corporatieman knikt. „Dat snap ik. Maar ik moet helaas, ja sorry hoor, spelbreker zijn. We hebben slechte ervaringen met dit soort initiatieven. Wij als corporatie zien het echt en heus waar helemaal zitten, maar het veldje grenst aan rijen woningen en we weten gewoon dat de mensen die daar wonen er moeite mee gaan krijgen. Die voelen zich ongemakkelijk bij hangjongeren. Hoe onterecht ook hoor, hoe onterecht ook. Laat dat duidelijk zijn.”

Iemand sputtert nog tegen dat cross- of voetbaljongeren geen hangjongeren zijn en wil vragen of die van de corporatie wel eens vijftien is geweest, maar hij kan zijn zinnen niet afmaken. Want het gaat al over de moestuin. „We hebben in andere wijken ervaren dat zo’n openbare tuin tot aanvaringen leidt. Dan heeft mevrouw Jansen bloemkool geplant en net als ze die wil plukken of oogsten of hoe heet het, dan is mevrouw De Vries haar voor geweest. U wilt niet weten hoeveel burenruzies er ontstaan door moestuinen.”

Een paard in de wijk dan maar? „En wie gaat daarvoor zorgen? Zo’n paardenmeisje van dertien? En die wordt dan uiteindelijk zestien en krijgt een vriendje en dan ziet ze dat paard niet meer staan. En hoe zit het met ziekten die dieren over kunnen brengen? Het is niet niks hoor, een paard in de wijk. Ik denk dat jullie het allemaal een beetje onderschatten.”

Het bankje wordt toegezegd, maar enkele dagen later alsnog geschrapt. Zo’n bankje heeft een soort van betonnen fundament nodig, anders gaat iemand dat meubel jatten. Als de bouwcrisis voorbij is, moet dat beton dus worden afgebroken. Kapitaalvernietiging. Vertraging. Protesten tegen het verlies van een bankje. Gedoe.

 

Daar op die avond in 2015 wordt de kiem gelegd voor mijn belangstelling voor burgerparticipatie. Voor het betrekken van burgers bij het opstellen en uitvoeren van overheidsbeleid. En dan niet zozeer de participatie van mensen die samen het openbaar groen onderhouden of het beheer van een buurthuis overnemen; ik raak geboeid door, wat ik inmiddels noem, politieke burgerparticipatie. Over inwoners die geen raadslid, gemeentelijk ambtenaar of wethouder zijn en toch, of juist, zelf besluiten willen nemen over hun leefomgeving. Mensen die invloed willen, maar meer nog: zeggenschap. Verantwoordelijkheid willen nemen misschien zelfs.

Hoe vergaat het ambtenaren, raadsleden en wethouders die daarmee worden geconfronteerd? Wat gaat er goed en hoe komt dat dan? Wat gaat er mis en wat is daar de reden van? Hoe kan worden voorkomen dat de gelegitimeerde macht van volksvertegenwoordigers en bestuurders de dadendrang van burgers zonder formele status in de weg zit? Dat beide werelden elkaar juist ondersteunen en versterken? Is dat sowieso wel mogelijk? Dat soort vragen borrelden de weken en maanden na die bijeenkomst op.

Ik heb inmiddels wel meer dan honderd piepkleine en minder kleine burgerinitiatieven mogen beschrijven. Ik werd zelf vrijwilliger bij zo’n burgerinitiatief. Daarnaast werd ik in 2014 gemeenteraadslid, eerst in Schijndel en na een gemeentelijke fusie in Meierijstad. Ik schreef in opdracht van de toenmalige Onafhankelijke Senaatsfractie het boekje ‘De democratie van de straat’ over politieke burgerparticipatie. En later ‘Draagvlakte’ over min of meer hetzelfde thema. Verder werk ik voor projectontwikkelaars die bouwplannen af moeten stemmen met omwonenden en andere belanghebbenden.

Deze activiteiten leidden tot uitnodigingen om in zaaltjes te spreken en tot een leerzame adviesopdracht van een projectontwikkelaar die aansluiting probeerde te vinden bij een burgerinitiatief. Voor de Nederlandse Vereniging van Raadsleden interviewde ik tientallen raadsleden en daarbij ging het nogal eens over de worsteling van en vooral met inwoners die invloed en zelfs zeggenschap wensten. En die daarvoor de formele legitimatie missen.

Al luisterend, toekijkend, overleggend en lezend ontstond zo een doorgaans effectieve methode om de relatie van projectontwikkelaars en overheden met inwoners te verbeteren en (bouw)projecten te realiseren. Het geheim van die methode: inwoners binnen heldere kaders ruimte geven. Waarbij die ruimte niet alleen wordt gevuld door die inwoners, maar ook door vertegenwoordigers van andere belangen. En waarbij al die gesprekspartners niet tegenover de projectontwikkelaar of de gemeente staan, maar er met elkaar uitkomen. Het is een aanpak die niet alleen leidt tot inspraak of zelfs zeggenschap, maar ook tot verantwoordelijkheid.