Columns > De schaar van kapper Brouwer

De schaar van kapper Brouwer

 

We reden heel wat kappers voorbij, één keer in de zes weken. Want mijn vader stond erop dat we steeds naar kapper Brouwer aan het Wilhelminapark gingen. Hij had in 1963 daar immers een maand of vijf, zes op kamers gewoond. Met mijn oudste broer. En zoiets schept een soort van verplichting ten opzichte van die kapper, vond mijn vader terecht.

Dat mijn vader en broer daar een poosje woonden, kwam omdat het nieuwe huis in Tilburg nog niet klaar was en het nieuwe schooljaar al wel begonnen. Moeder, zussen en ik woonden in de tweede helft van 1963 nog in Venray. Papa had een nieuwe baan als leraar in Tilburg en broer begon in die stad aan de middelbare school. Het leek mijn ouders niet handig om eerst in Venray naar de HBS te gaan en dan na kerst alsnog te moeten wennen aan een nieuwe school.

 

Mijn broer, zo heeft ie me ooit verteld, was in die eerste klas weinig minder dan een attractie. Zijn Limburgs accent was toen meer bijzonder dan nu een gehandicapte islamitische transgender met pleinvrees in een praatprogramma. ‘Zeg nou eens wat in het Duits, Henk!’ En dan moest de hele klas lachen.

De avonden moeten knap eenzaam zijn geweest voor een uit Noord-Limburg weggerukte twaalfjarige en zijn vader. Wat dat betreft mag ik niet klagen: het enige dat ik aan die periode overhield was de plicht om vanaf begin 1964 tot zijn pensioen elke zes weken naar kapper Brouwer te gaan. Een pensioen dat, vast en zeker vanwege een beroerde regeling voor de oude dag, knap laat kwam. Ik gok dat de kapper de 70 al was gepasseerd toen hij zo rond 1973 stopte met knippen.

 

Met het slijpen van zijn scharen was de kapper al een jaar of twintig eerder opgehouden. En zo werd een bezoekje aan de tandarts een peulenschil. Boren zonder verdoving deed dan wel pijn, maar het was niets vergeleken een knipbeurt van kapper Brouwer. Hij knipte niet; hij zette de schaar in een pluk haar en begon dan hard te trekken.

In die jaren besloten jongens ouder dan ik de haren lang te laten groeien. Dat had van doen met protest, anarchie, love en ook nog eens peace – ik keek wel eens jaloers naar die wilde haardossen en bedacht dat die jongens zich vooral hadden ontworsteld aan martelpraktijken. Ik was 13 toen kapper Brouwer zijn schaar bij het andere oud ijzer gooide en ik niet meer helemaal naar het Wilhelminapark hoefde.

Aan de Baden Powelllaan, nog geen vijf minuten fietsen van huis, vond ik een andere kapper. Daar was alles anders. Die kapper had stoelen om te wachten, tijdschriften, een radio die op Hilversum 3 was afgestemd, flauwe grapjes (‘Nee, bijknippen kan ik niet’) en een schaar die kon knippen.