Columns > De Normandische dagen (4)

De Normandische dagen (4)

Het is een mooie zomeravond en Bayeux eet op straat. De restaurants zijn binnen leeg en buiten, op de terrassen, vol. We strijken neer naast een Nederlands stel. Dat het Nederlanders zijn, dat weet ik zonder dat ik ze heb horen praten. Want ik lees dat roken mij en anderen schade berokkent. Het staat op het sigarendoosje naast het bord van de man. ‘Ik heb precies dat merk’, zeg ik en krijg een sigaar aangeboden.

Ze komen uit Nuth, vertelt de vrouw. En ze vindt het knap dat ik weet dat het in Limburg ligt. Als ze had gezegd dat ze uit Delfzijl kwam, had ik geloofd dat die plaats Limburgs is – man en vrouw spreken zo enorm Limburgs dat het knap is dat ik ze kan verstaan.

Of ik weet wat ze zeggen over de meisjes van Nuth, giechelt de vrouw. ‘Het is een rijmpje. De meisjes van Nuth, die hebben een grote’ – ‘Jullie hebben een hond, zie ik’, onderbreek ik. Een harig zwart beest ligt aan hun voeten. Dertien jaar oud is de hond, vertelt de man. Bijna doof en bijna blind. Ze konden hem niet thuis laten bij anderen, ‘want we moeten er niet aan denken dat’. Nee, daar moeten we niet aan denken.

De man maakt muziek. Niet nu, maar thuis in Nuth. En hij is fan van een muziekgroep waar ik nog niet eerder van hoorde. En die mensen van die groep, die kennen hem persoonlijk. En andersom. Het is jammer dat ik die groep niet ken. En nee, het is niet Rowen Heze. Hoe ik daar toch bijkom zeg. Die groep waar hij fan van is, die is Amerikaans. En ja, dat is Rowen Heze min of meer ook. Want die mannen komen uit het dorp America. Dat ik dat weet zeg. Tjonge. Knap.

Ze zijn van 1960 en dat ik dat ook ben, nou ja zeg – het moet niet gekker worden. Ik vertel dat ik in Venray ben geboren en dat is goed genoeg voor sigaar nummer twee. Snel dan, want de pasta komt zo. Of ik die groep echt niet ken. Venice. Nee, nog steeds niet.

Ze zitten aan het toetje en adviseren ons om toch vooral iets anders te nemen. Het trilt en blubbert en smaakt naar plastic. Ik heb geen idee hoe plastic smaakt, ik eet het zelden. Dat vinden ze grappig, dat ik niet weet hoe plastic smaakt en dat ik het zelden eet.

De band waarin hij zit, treedt vooral op aan een keukentafel. Elke woensdag is er repetitie. En zo nu en dan treden ze op. In Nuth vaak. Bij Heerlen ligt Nuth. ‘Dat geeft toch niet’, zeg ik en dat vinden ze grappig. En of ik weet wat ze zoal zeggen van de meisjes van Nuth. Ik wijs naar de hond. Het dier ligt al zo lang stil en is al dertien jaar, misschien is ie dood. ‘Nee hoor, hij is altijd zo stil.’ Hij komt er niet tussen, zeg ik en neem een hijs. Ze lachen.