Columns > Dat weet bijna niemand

Dat weet bijna niemand

De moeder van Karel had haar oudste zoon goed geïnstrueerd. Karel was tien jaar en had nog nooit ergens anders gegeten dan thuis. En vanmiddag zou hij aanschuiven bij zijn vriendje Laurens. Dat hij met de mond dicht moest eten en dus zeker niet met volle mond moest praten en sowieso heel erg beleefd moest zijn.

Er stond friet op het menu en dat was in huize Van Voorst best bijzonder. Pa had de rode gietijzeren pan op het gasfornuis gezet, het vet er in laten smelten en zelf gesneden aardappels er spetterend in gegooid. Frikadellen bestonden nog niet en bevroren kroketten waren ook niet verkrijgbaar in de supermarkt. En dus aten we bij de friet friet. En friet.

Laurens vond het lekker en kreeg het voor elkaar na het eerste bord nog een tweede weg te krijgen. Karel liet zich een derde keer opscheppen en daarna nog een vierde. Of hij nog een vijfde bord weg kon krijgen. ‘Nee dank u mevrouw’, pufte Karel. En daarna, zo ABN als hij maar kon fantaseren: ‘Ik klap bekant’.

 

Decennia later kwam dat zinnetje bij mijn, inmiddels overleden, ouders en bij mijn broer en zussen nog voorbij. Familietaal heet dat. U heeft ook van die zinnetjes. Zeker weten.

Zo kwam bij ons thuis op wat voor vraag dan ook steevast het antwoord ‘Dat weet bijna niemand’ voorbij. Zus Carin kan u vertellen wat de oorsprong is, ik heb werkelijk geen idee. Maar als iemand me vraagt of ik weet hoe laat het is, dan floept het er zomaar uit: dat weet bijna niemand.

Mijn moeder, toch meer van cijfers dan van woorden, had er ook gevoel voor. Ze wist bijna willekeurige zinnetjes uit haar jeugd te onthouden en deze er op geschikte momenten uit te gooien. Zoals toen ze in de oorlog met een vriendinnetje ergens op bezoek ging en wat te drinken kreeg. In die donkere jaren waren er van veel levensmiddelen alleen goedkope surrogaatversies beschikbaar. Het vriendinnetje dankte de vrouw des huizes na afloop heel beleefd, op zijn Karels bijna: ‘Dank u voor de koffie. Of voor de thee. Of wat het ook geweest is’.

 

Om een zinnetje van mijn schoonmoeder hebben we, heel dom, te vaak gelachen. En dus bijt ze tegenwoordig op haar tong als ze bijna op haar manier wil zeggen dat ze zeker weet dat iets is zoals zij denkt dat het is. Dat zinnetje ging zo: ‘Ge moet nie zeggen dat nie is wat is, want wa is da is wel’.

Kom daar maar eens overheen met uw familietaal.