Clochards
In 1971 was ik voor het eerst in Parijs.
Dit wordt geen romantisch verhaal over schilderijen maken in Montmartre, Sartre zingen, Juliet Greco lezen, goedkope wijn drinken en nachtenlang delibereren over het existentialisme in het algemeen en het graf van Jim Morrison in het bijzonder. In 1971 was ik namelijk elf en ik mocht mee met mijn vriendje Peter, zijn broertje, zusje en ouders. Ze hadden een caravan en daarmee gingen we Een Lang Weekeinde naar Parijs.
De moeder van Peter had een plattegrond van Parijs en die was ongeveer één decimeter bij één decimeter. Toen ze ‘Eerste straat links’ zei, bedoelde ze zonder dat zelf te weten twaalfde straat links – op een kaartje van een vierkante decimeter moesten de kaartenmakers zo nu en dan een steegje wegmoffelen en dat vond de moeder van Peter hoogst kwalijk. Bijna liegen. De vader van Peter reed ietwat nerveus door de stad en dat kwam niet alleen door dat bedrieglijke plattegrondje. Het kwam ook doordat er een caravan achter zijn kiwigroene Volkswagen Variant hing. Vooral rondjes rijden om de Arc de Triomphe was me nogal wat, met vier auto’s links en drie auto’s rechts. Probeer maar eens van zo’n rotonde af te komen.
Ik heb twintig minuten lang die triomfboog van alle kanten gezien en kan u verder melden dat er in het centrum van Parijs bar weinig campings waren in 1971. Geen idee of het nu veel beter is.
De camping vonden we uiteindelijk in Senlis, 50 kilometer boven Parijs. We lurkten aan de limonade toen het zusje van Karel, zeven jaar was ze toen, zei dat het maar raar was dat de mensen in Frankrijk Frans spraken. ‘Maar ze denken toch wel in het Nederlands?’, vroeg ze. ‘Nee’, zei de papa van Peter, ‘ze denken ook in het Frans’.
‘Ook de kinderen?’, vroeg het zusje. ‘Ja, ook de kinderen.’ Het zusje was minutenlang stil en zei toen: ‘Dat is erg knap van die Franse kinderen’.
Maar het meest imponerende van die vier dagen Parijs waren toch de clochards. Die hadden we niet in Tilburg, waar ik toen woonde. Mannen en heel soms vrouwen in smerige kleren, flessen wijn in bruine zakken en schoenen met gaten. Ze bedelden. En mompelden daar wat bij.
‘Hier begint het zuiden’, legde de vader van Peter uit. Dat was een geruststellende gedachte. Want wij kwamen uit Tilburg en dat was in het noorden. Of in het westen. In ieder geval niet in het zuiden.
Later kwam de klimaatverandering, Processierupsen kropen vanuit Frankrijk via België naar Nederland en het zuiden rukte op. En zowat elke dag, als ik door het centrum van Den Bosch wandel en daar de brug over de Dommel oversteek, zie ik ze tegenwoordig hangen tegen het muurtje aan de oever. Clochards.
Ik maak me graag wijs dat Fransen Frans praten en denken. En dat het erg knap van ze is. Maar ik dus niet met ze kan praten. Laat staan een daklozenkrant kopen.