Camping Niemandsland
Mijn moeder was het helemaal beu. Al ruim twaalf jaar was mijn vader gepensioneerd en hij werd met het jaar, met de week zelfs, passiever. Vader wilde de deur amper uit en zijn favoriete plek in huis was de bank. Die was lang en daar kon hij uitgestrekt op liggen.
‘We gaan op vakantie,’ besloot mijn moeder. Het was alsof ze wist dat ze haast moest maken omdat mijn vader er een ruim jaar later niet meer zou zijn. En dus boekte ze een stacaravan voor een week. Op een camping aan de rand van een klein Brabants dorpje.
Pijnlijker kon mijn moeder zichzelf niet duidelijk maken dat de tijden van weleer de tijden van weleer waren. De tijden dus, dat mijn ouders met de tent in een aanhanger naar ‘warme landen’ reden, zoals zij dat noemde. En dat ze daar dan in een straatje vol tenten van gezinnen uit allerlei buitenlanden zo ongeveer het centrum van vakantie vierend Europa waren. ’s Avonds zaten ze rond de gaslamp, de mensen uit Duitsland, Zwitserland, Frankrijk, Italië en Engeland. En daar nam mijn vader dan het voortouw om een verenigd Europa te stichten. Zelfs de vertegenwoordiger uit Baselland, die naar eigen zeggen meer begaan was met zijn kanton dan met Zwitserland, bekende dat het misschien wel wat kon worden.
Naar Italië met de auto zat er al jaren niet meer in. Mijn vader kon niet meer rijden en had om die reden geen auto meer. En dus bracht ik ze naar de camping.
Als het hard had gestortregend, was het deprimerend plaatje compleet geweest. De zon scheen en daar was het mee gezegd. De caravan stond aan de rand van een veldje waar het gras voor het laatst gemaaid was toen mijn vader Zwitserland de Europese Unie in praatte. De caravan zelf was vuil. Vooral van buiten en ook een beetje van binnen.
Ik zette de koffer met kleren en weekeindtas met etenswaar binnen en hoorde mijn moeder zeggen dat ze het vast erg gezellig zouden krijgen. Daarna pakte ze een emmer en maakte een sopje. Mijn vader keek naar de bank en zei dat die aan de korte kant was. Het was een stoffen bank en daar hadden al heel wat mensen op gelegen, op gegeten en op geknoeid. Tenzij de vlekken oorzaken verborgen, die nog smoezeliger waren. ‘Heb je onze plaid ingepakt?’ vroeg mijn vader aan mijn moeder. Nee, dat had ze niet.
Drie dagen later zag ik mijn ouders weer. Of ik zin had om met hun schoondochter op bezoek te komen, vroeg mijn moeder vanuit de telefooncel op de camping. Dat was geen uitnodiging, dat was een noodkreet. We waren er snel en zagen dat het gras nog altijd hoog was. Maar de caravan was aan kant. Op de bank lagen een laken en mijn vader. Mijn vader kwam zuchtend overeind en excuseerde zich. ‘Kan jullie weinig aanbieden. Het bier is op en de campingwinkel is ver weg. Dat red ik echt niet.’
We reden naar die winkel, namen op het terras daarnaast een ijsje en zeiden dat we het getroffen hadden met het weer. ‘Het is al woensdag,’ zei mijn vader. ‘De televisieontvangst is bijna net zo goed als thuis,’ zei mijn moeder.
De camping bestaat nog steeds. Elk dorp heeft zo’n camping. Senioren die proberen te doen alsof ze vakantie vieren, die tref je er steeds minder. Ze zijn verdrongen door mensen voor wie de campingwinkel niet te ver is. Mensen ook, die jong en sterk genoeg zijn zelf het gras te maaien. Maar die geen oog hebben voor dat gras. Ze hebben grotere problemen dan gras en een slechte televisieontvangst.
Ze komen uit Oost-Europese landen en rijden overdag voor een paar euro per uur in een vrachtwagen. Of ze doen dingen in magazijnen of in havens. En dan zijn er nog de mensen die ooit dachten in een eengezinswoning gezellig oud te worden met hun partner en kinderen. Het ging mis. Iets met valse verwachtingen of onvermogen om samen de boel op orde te houden of te brengen. En dus pakte hij een weekeindtas in en reed in zijn Opel Astra 1992 naar de camping. ‘Ik had me eerder moeten inschrijven bij de woningcorporatie,’ zei hij aan de balie en daar knikte de receptionist.
Aan de rand van zowat elk dorp is er zo’n camping. Een Camping Niemandsland. U treft er autochtone Nederlanders die vanwege wat pech naast welvaart en geluk grepen. En u treft er Oost-Europeanen die voor zonsopgang in busjes op pad gaan en thuis komen als het weer donker is.
Samen vormen ze een bont, internationaal gezelschap. Je zou zomaar een verenigd Europa met ze kunnen oprichten.