Briefje
Het was 1976 en ik kwam te laat op school.
Toen ik over de Bredaseweg in Tilburg fietste, op weg naar havo Oude Dijk, zag ik een meneer lopen met een koffer in zijn hand. De man stond stil op de stoep, had een briefje in zijn hand en keek er op. Ik stapte van mijn fiets en vroeg de man of hij de weg zocht. Zwijgzaam reikte de man het papiertje aan. ‘Bij de verkeerslichten links en dan bij café De Korenbloem weer links. Daar moet het ergens zijn’, zei ik en de man haalde zijn schouders op.
Ik wenkte de man en liep met de fiets aan mijn hand de route die ik voor hem had bedacht. We zwegen. Hij sprak geen woord Nederlands en ik wist niks van zijn, vast en zeker Noord-Afrikaanse, taal. Een Marokkaan, gokte ik. Een gastarbeider dus, want het was 1976.
Na een minuut of tien waren we in de juiste straat. Ik wees op het naamstraatbordje en daarna op dezelfde naam op het briefje. ‘Even doorlopen, daar is nummer 43’, zei ik en we schudden elkaar de hand.
Mijn lerares geschiedenis vond een kwartier of wat later dat ik een mooi verhaal had en was niet boos. Ik maakte de les en een jaar later de school af, werd verliefd, ging in militaire dienst, hobbelde van baantje naar baantje, kreeg vier kinderen, ging wat als zelfstandige doen en kwam uiteindelijk in Schijndel terecht. In dat dorp wandelde een week of twee geleden een mevrouw. Ze had in elke hand een zware tas, droeg op haar buik een doek waar een baby in schommelde en achter haar liepen nog drie kinderen. De mevrouw en haar kinderen hadden een erg donkere huid, droegen hele dunne zomerkleden en hadden hun onbesokte voeten in vieze schoenen gestoken. Het was koud. Te koud voor dunne zomerkleden en voeten zonder sokken.
Een meneer en een mevrouw, beiden een jaar of 65, wandelden door dezelfde straat als die zomers geklede mevrouw en haar kinderen. Ze waren onderweg naar een familielid. Die was jarig en had vast de taart al gesneden. Het echtpaar groette de mevrouw en haar kinderen, liep door, hield stil en keerde weer om.
‘Bent u onderweg naar iemand? Waar moet u heen?’
De mevrouw reikte een briefje aan. ‘I am from Eelde’, zei ze. Het duurde een dag of wat voor meneer en mevrouw wisten dat de mevrouw van een asielzoekerscentrum kwam, een verblijfsvergunning had gekregen voor zichzelf en haar kinderen, geld voor trein en bus en ook nog een sleutel van een huurwoning in Schijndel. Haar man zat nog in het AZC, duimend voor net zo’n verblijfsvergunning.
Het echtpaar had geen geschiedenisdocente die ergens zat te wachten, wandelde mee naar het huis en besloot even mee naar binnen te gaan. Ze waren blij dat het nog dag was, want er hing in het huis geen enkele lamp. Er stond een tafel en ook nog een bank. Ze keken rond en besloten dat de vrouw en haar vier kinderen vast ook eens zouden willen gaan slapen en dat een bed dan fijn zou zijn. En zo bedachten ze nog wat meubels en vroegen ze gebarend of mevrouw en kinderen misschien ook dorst of trek hadden.
De meneer en mevrouw belden wie ze maar konden bellen, gingen naar de supermarkt, telefoneerden gebruikte meubels bij elkaar en vroegen zich af wat ze daar in Eelde bezielden om een bijna compleet gezin zo op pad te sturen. En of ze daar bij de woningcorporatie ook een beetje van lotje getikt waren met hun huis ‘met zonder bed’.
Als u wandelt of fietst, onderweg naar school of familielid met taart: kijk altijd goed om u heen. Verkeer van rechts heeft altijd voorrang en mensen met briefjes in hun handen hebben dringend hulp nodig.