Bob Dylan kan niet voetballen
‘Kan Willem van Hanegem iets leren van Bob Dylan?’ Het is niet direct een vraag die ooit in me op zou borrelen, maar bij Peter de Waard ligt dat anders. De Waard stelt en beantwoordt de vraag in een column in de Volkskrant en die krant introduceert de schrijver als ‘journalist en columnist van de Volkskrant, gespecialiseerd in financieel-economische onderwerpen’ – vanuit die expertise is het een klein stapje naar Van Hanegem en Dylan.
Ik vat de column voor u samen: Dylan (84) trekt nog altijd tjokvolle zalen omdat zijn publiek denkt dat het wel eens de laatste keer kan zijn dat ie in levenden lijve te zien is. Dat Dylan er niks meer van kan, dat neemt dat publiek op de koop toe. Tip van De Waard voor Van Hanegem: roep de nog levende spelers van het WK ’74 bij elkaar en ga, desnoods met rollators en scootmobielen, nog eens tegen het Duitse elftal van toen spelen. Het ziet er niet uit, maar geheid een vol stadion (‘Dit is de laatste keer dat we die mannen zien’) en dus veel geld.
Ah! De Waard is inderdaad van financieel-economische onderwerpen.
Dat ik over die column begin is omdat Dylans’ eerstvolgende optreden in Nederland, over zo’n anderhalve week, aan me knaagt. Ik miste in 1978 het allereerste optreden van Dylan in Nederland (in een volle Kuip en dat had De Waard er natuurlijk bij moeten halen, prachtig bruggetje van Dylan naar De Kromme), maar daarna was ik er altijd bij. Rotterdam, Den Haag, Amsterdam, Eindhoven, Antwerpen en Brussel. In totaal een keer of dertien, geloof ik.
Vorig jaar besloten middelste zoon en ik tijdens een concert in Antwerpen dat het de allerlaatste keer was. We hadden werkelijk geen idee wat Dylan zong, stelden vast dat de zanger en de muzikanten tegelijkertijd hun eigen en vooral verschillende repertoire afwerkten en besloten tijdens de toegift de zaal te verlaten. ‘Dan zijn we de drukte op het parkeerterrein voor.’ Saillant: dat laatste nummer was het eerste dat ik, mijn jas aantrekkend, herkende. ‘Every Grain of Sand! Ik herken het, Jelmar! Ik herken het!’
Onderweg naar huis bespraken we alles wat vaders met volwassen zoons te bespreken hebben en besloten we dat we never nooit meer naar Dylan zouden gaan. ’s Avonds thuis zette ik een van mijn favoriete Dylannummers op en zong ik alsof ik tegenover mijn held van weleer stond:
I wish that for just one time you could stand inside my shoes / And just for that one moment I could be you / Yes, I wish that for just one time you could stand inside my shoes / You’d know what a drag it is to see you.
En dan is er nu dus die column van financieel-economische Peter de Waard. Die, lees ik, dezelfde ervaring heeft als zoon en ik. De Waard heeft het over onverstaanbaar gemurmel van een man die niet boven de muziek uitkomt en, gooi ik er graag een schep bovenop, ook nog eens akkoorden en melodieën alsmaar aanpast, zodat geen enkel nummer herkenbaar is. (De reden, vertelde de terechte Nobelprijswinnaar in diverse interviews: ‘Zo houd ik het voor mezelf leuk.’ Ja, voor jou, Bob. Voor jou.)
Dankzij die column weet ik ineens weer dat Dylan binnenkort in Utrecht optreedt. En dat ik er dan niet bij ben. En dat dan straks misschien inderdaad blijkt dat ik zijn laatste optreden in de lage landen heb gemist. Of nog pijnlijker: dat Dylan de zaal in tuurt, mij tevergeefs zoekt en ietwat paniekerig zingt: ‘Oh, where have you been, my blue-eyed son? / Oh, where have you been, my darling young one?’
Voor wie geen idee heeft de links naar de genoemde nummers:
Positively 4th Street (dat van I wish that for just one time you could stand inside my shoes). Eerlijk is eerlijk: de aller-, allermooiste versie van dit nummer is van Brian Ferry.
A Hard Rain’s A-Gonna Fall (‘Oh, where have you been, my blue-eyed son?’)