Verhalen > 7 – waarin Adolf naar DWDD gaat.

7 – waarin Adolf naar DWDD gaat.

 

Adolf zat op de bank en had voor de derde keer De Wereld Draait Door via Uitzending Gemist gekeken. Iris zat naast hem. Haar handen lagen op een bovenbeen van Adolf. Afwisselend keek ze naar de televisie en naar het gezicht van Adolf. ‘Je begrijpt er echt niets van, hè?’

‘Waarom praten de mensen die aan tafel zitten en houden alle andere mensen hun mond?’

‘Die mensen aan de tafel zijn de gasten. Die zijn uitgenodigd om te komen praten, schat. De andere mensen zijn publiek.’

‘Het is raar,’ zei Adolf. Iris knikte. ‘Daar heb je gelijk in. Het is raar. Maar daar gaat het nu niet om. Het gaat er om dat je weet wat je vanavond te wachten staat.’

Adolf had geen idee wat hem te wachten stond. En waarom. ‘Ik wil dat de dingen zijn zoals ze moeten zijn,’ zei hij. ‘Dat ik vanaf de rivier de straat volg en dan langs de boerderij van Machteld kom. En dat ik dan linksaf ga om langs de kraam van Jannie van de pompoenen te lopen.’ Hij stokte even. ‘En dat ik dan even bij Jannie naar binnenga. En dat ik dan van tevoren al weet dat ze haar pompoenen aanprijst en zegt dat ik maar een klein emmertje wijn hoef te betalen om er drie mee te mogen nemen. En dat ik daarna doorloop en…’

Hij beet op zijn onderlip. ‘De wijn zal nu wel op smaak zijn.’

Iris wreef door zijn volle haardos. ‘Wat zit er toch allemaal voor raars in dat mooie kopje van je?’ zoende ze hem in zijn hals.

‘Wat moet ik daar vertellen?’ Adolf wees naar de televisie.

‘Je geeft gewoon antwoord op de vragen die Matthijs je stelt. En hij is altijd positief en zo. Niks te vrezen.’

 

Enkele uren later liep hij ietwat bedremmeld de studio in. Op de vloer lagen lange, dikke kabels. Links en rechts stonden, schijnbaar willekeurig, camera’s opgesteld. Mensen riepen naar elkaar. Bij de tafel stond de man die hij bij Iris thuis had gezien, op wat ze de tv noemde. Iris pakte zijn hand. ‘Je gaat doorbreken,’ fluisterde ze. ‘Hub en Martijn hebben hun stinkende best gedaan voor je.’

Toen raakten de blikken van Adolf en Matthijs elkaar. De presentator glimlachte, stak zijn hand op en liep met grote passen op Adolf af. ‘Ah! De meneer met de Hitlersnor! Welkom!’

‘Adolf,’ zei Adolf, ‘ik heet Adolf.’

‘Tuurlijk, tuurlijk,’ zei Matthijs. ‘Je zit in het begin van het programma. Ik open met Marc-Marie, daar links. En dan lopen we naar de tafel en begin ik met jou. Deal?’

Deal,’ zei Iris. Ze schudde Matthijs de hand. ‘U bent zijn manager?’

Sort of,’ zei Iris. De twee spraken nog een tijdje. Adolf keek naar bewegende lippen, zag zo nu en dan een twinkeling in de ogen van Matthijs en hoorde hem lachen. De woorden zelf waren niet meer dan onbestemde klanken voor Adolf. Samen met de roepende mannen van de techniek en het gepraat van het inmiddels binnenwandelende publiek vormden ze een muur van geluid. Pas toen Iris luid zijn naam noemde, schrok hij op. ‘Adolf! Je moet aan tafel. Ze beginnen zo.’

Adolf ging zitten, werd op zijn schouder getikt en liet zich door een man met een headset naar een andere stoel brengen. Daarna moest hij weer opstaan, de stoel moest een paar centimeter worden verschoven. Een vrouw hing een microfoontje aan zijn kiel. ‘Bijzondere kiel,’ zei ze en vroeg of Adolf iets wilde zeggen.

‘Iets?’ vroeg Adolf. ‘Maakt niet uit wat. Geluid testen.’

‘Ik weet niks te zeggen,’ zei Adolf.

‘Dat belooft nog wat,’ zei de vrouw.

Er klonk muziek. Adolf zocht waar de muzikanten waren. Hij vond ze op een klein podium, maar de mannen en vrouwen daar lieten hun instrumenten onaangeroerd. Wiebe kon ook zoiets. Praten en zijn mond dichthouden. Nou ja, bijna dan. Als klein kind had hij gedacht dat het tovenarij was, maar zijn vader had hem uitgelegd dat sommige mensen dat nu eenmaal kunnen – buikspreken. En dat als je goed keek je wel degelijk de lippen van Wiebe zag bewegen. Maar deze mensen maakten muziek, terwijl ze hun trompet, gitaar en drumstel niet eens aanraakten.

 

Het gesprek van Matthijs met Marc-Marie was compleet langs hem heen gegaan. De mannen spraken met elkaar op krukken. Daarna stonden ze op en gingen ze aan de grote tafel zitten. Wat er toen gebeurde was raar. Adolf hoorde Matthijs over hem praten, maar keek daarbij recht voor zich uit. Hij keek Adolf geen moment aan.

‘We dachten dat we in Nederland zo ongeveer alle taboes wel hadden doorbroken. Niet dus. Amsterdam is opgeschrikt door een man die zich Adolf noemt en een Hitlersnor draagt. Op nazistische propagandapraat heeft nog niemand hem kunnen betrappen. Integendeel, Adolf ontpopt zich in het Amsterdamse uitgaansleven als een filosoof. Een hele aardige, kwetsbare filosoof zelfs. Tijd voor een nadere kennismaking. Hier aan tafel: Adolf!’ Matthijs sloeg met vlakke handen op het tafelblad.

Nu pas keek hij Adolf aan. ‘Het is de eerste keer dat ik oog in oog zit met iemand die een Hitlersnor draagt,’ zei Matthijs. ‘Wat voor reacties roept het op?’

‘Zonder snor is het erger,’ zei Adolf.

Marc-Marie begon te lachen. ‘Dat is eigenlijk wel heel wijs wat ge daar zegt,’ kirde hij. ‘Want het is waar, Matthijs. Mensen met heel enge ideeën zien er doorgaans heel gewoon uit. En die hoeven hier aan tafel geen verantwoording af te leggen over hun uiterlijk. Die nodigde gij niet uit, Matthijs. Adolf moet wel verantwoording afleggen, terwijl die misschien heel beschaafde ideeën heeft. Toch, Adolf?’

Adolf keek schichtig om zich heen. Waar was Iris nou?

Hij zweeg. ‘Je vindt dat het niet aan jou is om te bepalen of je ideeën beschaafd zijn?’ vroeg Matthijs. Adolf opende zijn mond, maar er kwam niks.

‘Je noemt je Adolf. Waar heb je die naam bedacht?’

‘Die heb ik niet bedacht. Machteld bedacht hem. Ze zei dat het de leider was die landen bevrijdde. De leider die sigaren rookte en het V-teken maakte.’

‘Marc-Marie, je wil reageren?’ zei de presentator.

‘Da’s toch Winston Churchill? Met dat V-teken en die sigaren? Zitte’ ons nou een bietje voor de gek te houwe?’ Er werd gelachen.

Adolf schoof heen en weer op zijn stoel. Het was warm. Erg warm. Weer zocht hij naar Iris. Ergens in het publiek zat ze, maar waar? En was Machteld er nou maar. Die wist altijd slimme dingen te zeggen.

‘Laten we Herman Brusselmans om raad vragen,’ zei de presentator. ‘Herman, jij bent als geen ander in staat om zaken van een frisse kant te bekijken. Zit er wat in? In wat deze jongeman met Hitlersnor en de naam Adolf ons vertelt? Een Bonanza aan reacties klinkt op uit de hoofdstad. Geef ons enige duiding, Herman!’

Adolf draaide zijn hoofd naar de eerste rij van het publiek. Daar zat die Herman, een man met lange haren die slordig op de schouders hingen. Met een bijna vrolijk makend zangerig accent vertelde hij over de fouten van Churchill en de goede kanten van zijn naamgenoot. En hoe onderbelicht die fouten en goede kanten waren. ‘We zijn nu zeventig jaar na de oorlog, het wordt tijd dat we de zaken wat objectiever bezien. Hitler zorgde voor Volkswagen en legde Autobahnen aan. En laten we wel wezen: het rookgedrag van Churchill was niet erg gezond.’

Brusselmans begon over het seksleven van Adolf Hitler. De naam Eva Braun viel een paar keer. Marc-Marie reageerde boos dat het ongepast was om zo ontspannen over zo’n gruwelijke man te praten. Adolf hoorde de woorden, maar vergat te luisteren.

Na weer een grap en gelach boog de presentator voorover en legde zijn handen met wijd gespreide vingers op het tafelblad. ‘Adolf, je hebt je de afgelopen tijd hard gemaakt voor het leven op het platteland. Leg ons, stadsmensen, eens uit: wat is er zo mooi aan het buitenleven?’

Adolf keek even zwijgend en angstig recht in de camera. ‘Er wordt hier in het grote dorp weinig gepiemeld,’ zei hij. ‘Ik zie hier ook nergens een vrouw naakt op een ezel.’

De presentator boog verder voorover. ‘Je bent erg openhartig en dat siert je,’ zei hij en spreidde weer zijn vingers op het tafelblad. ‘Maar wat bedoel je met een vrouw naakt op een ezel? Welke metafoor schuilt daarachter?’

Adolf negeerde het woord metafoor, want had geen idee. Hij wilde graag vertellen over de vrouw en de ezel. ‘Machteld geniet ervan om wijdbeens op haar ezel te zitten. Het schuren van haar huid over de ruwe haren van de ezel. En ze zegt dat het helpt tegen kwalen. Tegen Leegte. Maar ook tegen hoest en tegen wratten in de haren in het kruis.’

‘Het schuren over ezelharen, ik begrijp dat wel,’ riep Brusselmans vanuit de zaal.

‘Hij heeft natuurlijk gelijk,’ riep Marc-Marie. ‘Als intellectuelen direct contact hebben met de onderklasse, dan schuurt dat. En dan voelt de intellectuele bovenklasse zich naakt. Adolf presenteert dat mooi en zijn snor maakt het nog eens extra ongemakkelijk. Ergens zijn we allemaal een Hitler.’

Waarna de presentator de aandacht vroeg voor een opkomende band en grappige filmpjes.

 

Na de uitzending dronk Adolf nog een glas waterig bier met Iris. Ze stonden aan de tafel. Om hen heen werd gesjouwd met stoelen en werden kabels opgerold. Mathijs kwam aangelopen. ‘Mooi verhaal man, mooi verhaal,’ zei hij en sloeg Adolf op de schouder. Daarna liep hij door.

‘Morgen zit je bij RTL Boulevard,’ zei Iris.