3 – waarin Adolf achttien jaar is
‘Tien en acht jaar!’ riep Reinout en gooide de deur naar de slaapkamer van Adolf open. Achter hem stond Elza, met haar handen op de rug. Adolf lag diep onder de dekens, draaide zich mompelend om en hield zich daarna weer stil.
‘Tien en acht jaar!’ riep Reinout nog een keer. Elza begon te zingen. ‘Ja, het is waar, achttien jaar! Achttien jaar, onze zoon is klaar!’
Een warrige donkere haardos kwam boven de dekens uit. Daarna de grijsblauwe ogen, nog half dichtgeknepen. Adolf hees zich overeind, wreef in zijn ogen en rekte zich uit. Hij krabde zijn kin, liet zijn vingers door de donzige, zwarte baardharen daar gaan.
‘Zoon, slimme, slimme zoon, je hebt er al lang op gewacht. En hier is het dan. Het cadeau voor alle zonen die achttien worden.’ Met zijn elleboog gaf Reinout zijn vrouw een por. ‘Geef het hem.’
Elza haalde het pakje, verpakt in papier met touw eromheen, achter haar rug vandaan en bood het aan. Adolf geeuwde nog eens, nam het aan en mompelde een dankjewel. Hij wilde het op het krukje naast zijn bed leggen, maar Elza haalde het daar meteen weer vanaf. ‘Openmaken!’
‘Ik weet toch al wat erin zit en ik wil dat cadeau helemaal niet.’
‘Tien en acht jaar! Dat hoort als je tien en acht jaar bent!’ Reinout verhief zijn stem. ‘Achttien,’ verbeterde Elza. ‘Dat heet achttien, Reinout.’
‘Pak nou uit, lief,’ zei Elza zacht en streelde hem door zijn haar. Ze keek hem doordringend aan. ‘Het hoort erbij.’
Even later stond Adolf met zijn cadeau voor de spiegel naast het bed. Links achter hem stond zijn vader, rechts zijn moeder. ‘Eerst zeep,’ zei Reinout en haalde de haren van de nieuwe scheerkwast door het rode blik. ‘En nu smeren. Je kin, je wangen en onder je neus.’
Hij zag er met al die scheerzeep uit als Baardman, de man met de lange jas en de staf. Eén keer per jaar bezocht hij het dorp en bracht hij cadeautjes mee. Voor kinderen zoete brokken, tollen en krijt. Voor de volwassenen kippenbloedwijn, gereedschap en klompen. Theodoor was altijd zoek als Baardman er was.
‘Het doet geen pijn,’ zei zijn vader en gaf hem het scheermes aan. ‘Je hebt vaak genoeg gekeken hoe ik het doe. Begin in je hals. Trek de huid strak en ga zo naar boven. Doe maar.’
‘Mag ik het alleen doen? Moet dat met jullie naast me?’
‘Mijn vader stond ook naast me toen ik tien en acht jaar werd, zoon. Dat is traditie.’ Elza sloeg haar armen over elkaar, keek hem bozig aan en zei: ‘Jouw vader stond naast je toen je achttien was? Man, je vader sprong van de Noordertoren toen je veertien was! Je bazelt als Poppe van de plankenmaker!’ En tegen Adolf: ‘Je scheert je maar lekker alleen. Vader moet nog wijn ruilen tegen brood en ik heb ook nog wel wat te doen. Succes.’ Ze trok haar man mee en sloot de slaapkamerdeur achter zich.
‘Achttien jaar,’ zuchtte Adolf. Hij keek zichzelf langdurig in de spiegel aan. Minuten gleden voorbij. In gedachten was hij zich aan het scheren, spoelde hij de zeepresten weg en zag hij zijn haarloze kin, wangen en het stukje tussen neus en lippen. Hij dacht aan wat al een jaar of wat verborgen was geweest onder een snor. Dat omhoog gevouwen stukje bovenlip. Vrijwel niemand had hem nog raarmond genoemd de laatste tijd. Dankzij de snor. Wat ze niet zagen werd in het dorp al snel vergeten.
Met bevende hand begon hij zich te scheren. Met een gevoel dat tussen glijden en schuren in zat, schoor hij zeep en haren uit zijn hals. Krullende haren vielen in de wastafel. Daarna was de kin aan de beurt. Er vloeide geen druppel bloed, zoals hij bij zijn vader zo vaak had gezien. Maar die had dan ook een huid vol plooien, bulten en deuken. Adolf had de huid van zijn moeder. Zacht en zonder ook maar enige oneffenheid.
Zijn wangen waren nu ook vrij van haar. Alleen de snor was er nog, verborgen onder een laag scheerzeep. Hij legde het uitgeklapte scheermes in de wastafel en leunde met zijn handen op de rand. Vanuit de woonkamer hoorde hij zijn moeder praten. Adolf herkende ook de brommende stem van Malle Mari. ‘Nee Mari, vandaag wordt er niet gepiemeld. Adolf is jarig. Ik heb nu echt geen tijd om met je te piemelen. Vraag het maar aan Machteld. Of anders aan Theodoor van het plein.’
Op dat moment nam Adolf een besluit. Voorzichtig schoor hij de linker- en rechterkant van de snor af. Eén klein snorretje, precies in het midden, liet hij staan. De haren bedekten precies de raarmond.
Hij spoelde de zeepresten af, depte zijn gezicht droog met een doek en keek zichzelf nog eens aan. ‘Bijzonder,’ zei hij hardop. Zo’n snorretje had hij nog niet eerder gezien. Smal. Met rechte, donkere haren die vanuit de neusgaten naar de rand van de bovenlip liepen.
Adolf waste zijn bovenlijf, deed zijn kiel en wijde broek aan en liep naar de woonkamer. Daar was de tafel gedekt. Een groot notenbrood, boter, pullen met bier, brokken kaas en schimmelworst. In houten kommen lagen tomaten, stukken komkommer en kastanjes van het vorige najaar.
Elza zag hem bij de tafel staan en sloeg haar hand voor haar mond. ‘Wat slim! Je hebt je snor laten staan! Mooi!’
‘Je bent een wijze zoon,’ lachte Reinout. Die kwam net uit de schuur waar hij had geproefd of de kippenbloedwijn al goed was.
‘Het staat je goed,’ zei Elza een paar keer tijdens het ontbijt. ‘Tien en acht jaar,’ zei Reinout herhaaldelijk.
Na het ontbijt trok Adolf zijn klompen aan en liep naar Machteld. Immers, wie achttien was, kreeg een cadeau van Machteld. Ze was zich net aan het uitkleden om de ezel te beklimmen toen hij binnenkwam. ‘Je bent er al,’ zei ze en sloeg toen, net als Elza, haar hand voor de mond.
‘Wat heb jij nou gedaan?!’
‘Een kleine snor. Mooi?’
Ze schudde wild het hoofd en balde haar vuisten. ‘Nee, nee! Geen snor! Niet zo’n snor. Jij zeker niet! Dat kan echt niet!’
‘En toch houd ik hem,’ zei Adolf. ‘En nu wil ik mijn cadeau. Ik ben achttien.’
En toen deed Machteld iets wat ze bij nog geen enkele achttienjarige had gedaan. Ze weigerde. ‘Je haalt je cadeau maar ergens anders! Zolang jij die snor hebt, ga ik niet met je heen-en-weren.’