Columns > Een standbeeld voor Zot Joke

Een standbeeld voor Zot Joke

zot joke

 

 

Wie in de jaren zeventig in Tilburg woonde en zo nu en dan naar de Heuvelstraat ging, kwam daar Zot Joke tegen.

Vaak was dat bij ‘de Blokker’. Voor de winkel stonden kunststof tuinstoelen op een rijtje, bedoeld voor de verkoop. Zot Joke zat er vaak in. Ik liep er als puber wel eens langs en wist niet beter of Zot Joke was miljonair. ‘Maar zijn familie heeft al zijn geld afgepakt,’ wist een vriend van me. ‘Zot Joke heeft het geeneens in de gaten. Is algemeen bekend.’

Daar in de Heuvelstraat liepen op een zaterdag een paar duizend mensen langs die stoelen van de Blokker en ik vond het wel bizar. Dat niemand die Zot Joke ooit aanstootte om te zeggen dat hij eens achter zijn geld aan moest gaan. En nee, ik deed dat ook niet. ‘Je moet voor hem opletten. Hij is stroper, dus best gevaarlijk.’

 

Het echte verhaal van Zot Joke, las ik vandaag op internet, is treuriger. Zot Joke werd in 1915 geboren als Joseph en was het zevende kind in een reeks van twaalf. Het was een Joods gezin en dan weet u het wel. In de Tweede Wereldoorlog werd het gezin opgepakt en moest het met de trein naar Duitsland om daar niet meer van terug te komen.

Het verhaal wil dat Jo op het station zo’n enorme stampei maakte, dat de Duitse militairen hem lieten gaan. Nederland veroveren en zes miljoen joden vergassen, dat ging nog wel – maar die schreeuwlelijk konden ze beter aan zijn lot overlaten.

Die ervaring en de hele oorlog trouwens hakten er bij Jo stevig in. Zo stevig, dat hij na de oorlog behoorlijk van het padje raakte. Jo kocht een lange leren jas, sjokte door de Heuvelstraat, hing nogal eens rond een draaiorgel en rustte uit op de plastic stoelen van Blokker. Soms had hij een jute zak bij zich en daar zou dan een stiekem gestroopt konijn in zitten. Geen idee wie er mee begon, maar de halve stad kende hem in de jaren zeventig als Zot Joke.

 

Zot Joke overleed in 1993 en iemand vond niet lang daarna dat de man een standbeeld verdient. Maar Nederlanders zijn niet zo van standbeelden en daar komt bij: wat was dan de prestatie die maakte dat hij zo’n beeld verdiende? Dat ie zwijgzaam in een leren jas door de Heuvelstraat sjokte en tuinstoelen bezette?

Dat standbeeld moet er misschien toch maar komen, als eerbetoon en een soort van sorry aan mensen met trauma’s die niks beters wisten te bedenken dan zwijgzaam, gehuld in een leren jas, voor een winkel te gaan zitten.