Columns > Van hangjongeren en de dingen die voorbij gaan

Van hangjongeren en de dingen die voorbij gaan

Het viel me pas op, toen iemand me erop wees: er vliegen amper nog insecten te pletter tegen voorruiten van auto’s. Dat is niet omdat ze hebben geleerd auto’s te ontwijken. Nee, het is het gevolg van eenzijdig en uitputtend gebruik van landbouwgrond en bovenal van bestrijdingsmiddelen.

Het gaat beroerd met de insecten. In de bebouwde kom weten ze zich nog wel staande te houden, maar in het buitengebied hebben agrariërs met hun monocultuur en gif de kleine diertjes ook figuurlijk klein gekregen.

Johan Cruijff zei dat we dingen pas zien als we ze doorhebben. Dat is niet waar. We zien dingen pas als ze er niet meer zijn.

 

Hangjongeren vlogen zelden tegen voorruiten van auto’s, maar ook zij verdwijnen. Er hangen amper nog pubers lamlendig tegen bankjes in parken of tegen lantaarnpalen. De politie wordt minder gebeld door bezorgde ouderen om vooral een kijkje te nemen in het plantsoen. ‘Niet dat ik ze kan betrappen op iets dat niet deugt, maar het ziet er allemaal wel verdacht en bedreigend uit. Met hun petjes.’

De hangjongere verdwijnt uit het straat-, plantsoen- en parkbeeld. En dat is nou eens niet de schuld van landbouwers. Het komt door de bedenkers en makers van mobieltjes, laptops, apps en computerspelletjes. Jongeren hoeven de deur niet meer uit om elkaar tegen te komen. Voor Snapchat, Zelda en Instagram heb je geen jas nodig.

 

Een jongerenwerker vertelde me afgelopen week dat het belangrijk is dat jongeren buiten hangen. Want zo loopt hij ze tegen het lijf. Dat is nodig, want sommige jongeren kunnen wel wat sturing, advies, stimulans, begrip of waarschuwingen gebruiken. Omdat ze de weg kwijt raken tussen school, ouders, belemmeringen en wensen. Omdat ze meer geld uitgeven dan er binnenkomt. Omdat drugs te lekker is.

Omdat het lastig is om ongeschonden de periode tussen basisschool en volwassenheid door te komen.

‘Vroeger fietste ik door de wijk en zelfs als het overdag vroor kwam ik hangjongeren tegen’, vertelde de jongerenwerker me. En dan babbelde hij met ze. Maakte ze enthousiast om eens naar het jongerencentrum te komen. Of om mee te doen aan het voetbaltoernooi van komend weekeinde. Daarmee begon pas het echte werk van de jongerenwerker. Want tijdens het toernooi of aan de bar van het jongerencentrum, luisterde hij.

En ontdekte dat één van die jongeren wel heel erg enthousiast praatte over wat IS daar in Syrië en Irak uitspookt. Of hij merkte dat een meisje nogal eens onder invloed leek. Of dat die ene knul wel erg vaak met dure dingen op de proppen kwam die hij onmogelijk met eerlijk verdiend geld kon betalen. Dat waren de momenten om de mouwen op te stropen. ‘Zullen we eens praten?’

Zelfs op zwoele zomeravonden komt hij zelden nog hangjongeren tegen. Zoals hij na een autoritje de voorruit niet meer schoon hoeft te maken.

 

(Verder verdwenen behalve insecten en hangjongeren, in volgorde van belangrijkheid: beenwarmers, letterbakken in tienerkamers, de KVP, opzetbrillen, Bhagwan-volgelingen in oranje kleren en de dodo. Maar daar hoor je jongerenwerkers zelden over.)