Columns > Twee dingen

Twee dingen

Na twee jaar dikke boeken over de Nederlandse geschiedenis – gelezen in chronologische volgorde van ‘De Bourgondiërs’ (begint in de vijfde eeuw), via boeken over Johan van Oldenbarnevelt, de gebroeders De Wit, de minder bekende Jan Bernd Bicker en een bundeling essays over de politieke historie vanaf 1780 – ben ik aanbeland bij wat het begin van mijn tijd is.

 

Het was 1973, ik was 13 jaar en ik kende alle namen van de ministers met hun portefeuilles uit mijn hoofd. Dat is me bij geen enkel kabinet dat daarna kwam ooit nog gelukt.

Het was 1973, ik was 13 jaar en ik was idolaat van Joop den Uyl. Dat was een beetje omdat mijn vader vond dat hij op hem leek – dan deed mijn vader zijn bril af, keek doordringend in een denkbeeldige camera en zei: ‘Twee dingen’. Wie ‘Twee dingen’ zei, zei Den Uyl en dat was vooral sinds Wim Kan hem tijdens de beroemdste oudejaarsconference ooit (welles!) persifleerde. Met ook die bril af en in de camera kijken. Dat was trouwens pas in 1977, geloof ik. Maakt ook niet uit.

Het was 1973, ik was 13 jaar en ik begreep geen snars van wat Joop den Uyl zei. Dat kwam vooral omdat ik te jong was om grote-mensen-politiek te kunnen doorgronden, maar ook omdat Den Uyl hele lange, saaie zinnen sprak. Pas toen Balkenende premier werd hadden we een kabinetsbaas die nog raadselachtiger kon brabbelen.

Dat hij een idool van me was, zat in het morsige, mokkende en mompelende. Van Mierlo liep ooit als een Amerikaans acteur in een regenjas door Amsterdam, maar dat was zo nep vergeleken hoe Den Uyl in een regenjas met veel meer vouwen sjokte. En sigarenas knoeide.

 

Ik lees ‘De gedrevene’ van Dik Verkuil. Mocht u dikke boeken te dik vinden, ga meteen naar hoofdstuk 17. Daar leest u hoe bijzonder het er in die tijd in de wereld van Den Uyl aan toeging. Over hoe hij in zijn gedrevenheid ambtenaren tot het uiterste bracht. Dat ze ook ’s avonds aan de slag moesten.

En dat er ooit een jonge ambtenaar was, die toch echt naar huis moest – het was zijn beurt om op de kinderen te passen. Daar had de premier begrip voor. De toenmalige directeur van RVD weet het nog precies en vertelt het in dat boek. ‘Joop mee naar diens huis, want het stuk moest af. Diep in de nacht bracht de jonge medewerker hem naar het Catshuis in een kleine Deux Cheveaux. Joop dommelend voorin, zijn grote tassen op de achterbank, punt van de jas tussen het portier.’

Voor wie het niet gelooft: er staat een voetnoot achter het citaat en dus moet het waar gebeurd zijn.

Tenzij u mijn jongste bent (‘Den Uyl, wiesda?’) ziet u het tafereel voor u, gok ik. Bij elk citaat van Den Uyl in het boek hoor ik zijn stem, zie ik zijn tuitende lippen en is alles bij gebrek aan kleurentelevisie zwart, grijs en wit.

 

Ik wil graag afsluiten met een citaat van de meest progressieve premier van Nederland ooit. Het dateert uit de tijd dat de Club van Rome met een alarmerend rapport kwam. Komt ie:

‘Je moet mensen duidelijk maken dat zeggenschap, spreiding van macht, meer waard kan zijn dan dat vliegtochtje dat men voor het eerst maakt met vakantie. Ze kunnen beter investeren in de opleiding van hun kinderen dan in een auto of een nieuw bankstel. De hele samenleving staat in het teken van de wedren, die een soort automatisme geworden is: alles moet groter, mooier, luxer. Dat moet ophouden. Dat kunnen we ons ook niet permitteren tegen de achtergrond van de fundamentele schaarste aan grondstoffen, de energiecrisis.’

Mocht u verrast zijn door de actualiteitswaarde van dit citaat – goed dat u het zegt, want ik had dat nog niet in de gaten. Ik was nog te druk met zijn stem bij het citaat bedenken.

Maar nou u het zegt.