Columns > Tante Jo

Tante Jo

Ongeveer één tot twee keer per jaar krijg ik een mailtje van neef Herman. De aanleiding is steevast een column op deze site en die column gaat dan over mijn vader, zijn oom. Dat is dan aanleiding om er iets aardigs over te melden of een herinnering op te halen.

Ik zie neef Herman sinds begin jaren zeventig van de vorige eeuw regelmatig . De laatste keer was in 1971 en als ik hem volgend jaar weer ergens tegenkom, dan is die regelmaat één keer per halve eeuw.

Er zijn mensen die ik minder vaak zie.

Neef Herman maakte die laatste keer in 1971 indruk op me. Ik was elf en hij was 29 of 30. Een meneer was hij, trouwens ook dankzij het donkere pak met stropdas dat hij toen droeg. Er was niemand dood en dus besloot ik dat neef Herman belangrijk was. Wat ook zo was. Hij was toen onderwijzer en er zijn duizenden beroepen te bedenken die minder relevant zijn. Copywriter, moderator, communicatieadviseur. Om er eens drie te noemen.

De vader van neef Herman heette ook Herman en die werkte op een fabriek waar ze eten in blikken stopten. Als gevolg daarvan at hij nooit iets uit blik. De moeder van neef Herman was mijn tante Jo en mijn herinneringen aan haar doen vast geen recht aan wie ze was. Maar ik kan het niet laten toch zo’n herinnering met u te delen.

 

Zo was er de keer dat ze belde.

In ons gezin hadden we al sinds de prille jaren zestig telefoon. Mijn iets oudere zus weet dat nog goed, want die besloot ooit als pakweg vijfjarige met die bakelieten draaischijf ons eigen nummer te draaien. Dat was gemakkelijk uit het hoofd te leren, want telde in die overzichtelijke jaren slechts drie cijfers. Ze kreeg een telefoniste van het toenmalige Staatsbedrijf der Posterijen, Telegrafie en Telefonie aan de lijn. ‘Leg jij eens heel gauw de hoorn op de haak, meisje!’

Tien jaar later kregen tante Jo en oom Herman ook telefoon. Tijd voor tante Jo om haar broer te bellen. We hadden inmiddels het zwarte bakeliet ingeruild voor iets dat beige was, ons abonneenummer had maar liefst vijf cijfers en de jongste van het gezin wist hoe met dat apparaat om te gaan. Die jongste hoorde de telefoon rinkelen, nam de hoorn van de haak en zei ‘Met Laurens van Voorst’.

Aan de andere kant zei een dame hallo en hoe het toch met Laurensje was. ‘Goed, dank u. Maar met wie spreek ik?’

‘Met tante Jo natuurlijk!’

 

Nu moet u niet denken dat ik uit een gezin kom waar het geld tegen de muren klotste, maar feit is dat wij er qua apparaten nogal vroeg bij waren. Zo waren de Olympische Spelen van 1960 aanleiding om een televisie aan te schaffen. Op houten poten nog wel en die poten kon je in het toestel draaien. Kom er maar eens om, in 2020.

Behalve sport was er in die tijd ook nog wel eens echte cultuur op televisie en zo vonden mijn ouders en, daar is ze weer, tante Jo zichzelf terug op de bank voor de buis en keken ze naar een balletvoorstelling. Naar het schijnt vergat tante Jo alles en iedereen om maar heen en danste ze, zowat in trance, zittend op de bank met haar armen de hele voorstelling mee. Toen de uitzending voorbij was, was de trance verbroken en ontkende tante Jo hardnekkig dat ze van die rare dingen met haar armen had gedaan. ‘Hou een ander voor de gek.’

Geen idee of zoon Herman van het ballet is, maar hij ging wel in andere kunsten. Herman is een begenadigd schilder, graficus en beeldhouwer en heeft al heel wat exposities en kunstwerken in het openbaar gebied op zijn naam staan.

Ik moest hem maar eens bellen.