Columns > Roy van de Kermis

Roy van de Kermis

Afgelopen weekeinde stelde ik mijn vrouw voor aan Roy van de Kermis. Die heet eigenlijk Roy van der Steen, maar in mijn dorp is hij de man van de kermis. Want Roy probeert bijna in zijn uppie een reeks ingedutte stoffige reeks attracties op een evenemententerrein om te vormen tot een sprankelende kermis in het hart van het dorp. Daarbij wordt hij subtiel tegengewerkt, want de kermisbazen vinden het wel best zo. Of het dorp dat wel wil, vroegen ze zich af. Of er wel genoeg elektriciteit voorhanden is. Of er wel plaats is voor de botsauto’s. En toen alles geregeld was, bedacht iemand iets met veiligheid.

Hoe meer ze tegensputteren, hoe fanatieker Roy wordt. Roy van de Kermis dus.

 

Bij mij in de wijk woont een goedgemutste jongeman, die lichamelijke en geestelijke beperkingen heeft. Hij zit in een rolstoel. Vast niet altijd, hij zal ook wel eens in bed liggen en misschien zit hij soms in een stoel zonder wielen. Geen idee. Ik heb hem nooit anders gezien dan in een rolstoel. Om geen ruzie te krijgen met mensen die vinden dat ik het zonder toestemming niet over hem mag hebben, noem ik hem hier Theo. Zo heet hij dus niet.

Theo zat ooit, een jaar of vijftien geleden, bij mijn dochter in de klas. In groep 1 en misschien ook nog wel in groep 2. Daarna is hij ergens anders naar school gegaan. Theo was populair in de klas. Aan tafel ging het bij mij thuis vaak over hem. Mijn dochter had het dan steevast over ‘Theo in de Rolstoel’.

‘Wat toevallig’, grapte ik ooit. ‘Theo zit in een rolstoel en zijn achternaam is ook In de Rolstoel. Zoiets verzin je toch niet.’ Mijn dochter was toen 4 en vond dat ik een hele flauwe papa was.

 

En dan zijn er nog mensen die zichzelf een andere achternaam aanmeten. Ik neem u mee naar het begin van de jaren zestig. Venray, het dorp waar ik mijn eerste vier levensjaren sleet. Daar werd elke dag melk en yoghurt aan huis bezorgd door een melkman – Thuisbezorgd.nl avant la lettre zeg maar. De man die bij ons de flessen, afgedekt met zilverkleurige doppen, afleverde – hij noemde zich Toon Pap.

Het duurde een paar jaar en vele honderden liters melk, voordat mij vader aan Toon Pap vroeg hoe hij nou echt heette. Toon Pap keek mijn vader stoïcijns aan en zei: ‘Toon Pap. Ik heet Toon Pap.’

Na een korte stilte: ‘En ik schrijf mijn eigen Jacobs’.