Columns > Met mijn vader in de lift

Met mijn vader in de lift

Gistermiddag zat ik met mijn vader in de lift. Niet echt, want hij is al ruim twintig jaar dood. En nee, ik zag ook zijn geest niet – er was een tijd dat ik geloofde dat hij nog wel eens langs zou komen, maar die hoop heb ik laten varen.

In die dagdromerij kwam hij dan met mijn schoonvader, nog langer dood dan hij, via de carport onze tuin in gewandeld. ‘Daar sta je van te kijken hè’, zei mijn vader dan. ‘Ik had toch gezegd dat ze verbaasd zouden zijn’, zei mijn schoonvader dan over mijn vrouw en mij. En dan sloegen ze elkaar op de schouders.

Een mens fantaseert wat af.

 

Vandaag zou hij dus 98 zijn geworden. Dat is een reden om aan hem te denken, maar ook op veel andere dagen komt hij even voorbij. Dan betrap ik me erop dat ik, liggend op de bank, mijn handen precies zo op mijn buik leg als hij dat deed. Of dat ik het stuur van de auto net zo vasthoud als hij deed. Had ik een kunstgebit, het zou exact zo klapperen als dat van hem klapperde.

Ik lijk op mijn vader. Zo ben ik nogal een stresskip en dat heb ik dus van hem. Nervositeit was voor mijn vader zo gewoon, dat hij er bijna kalm onder bleef. Niet te kalm natuurlijk, want dan zou hij niet meer nerveus zijn. En dat zou dan weer zo ongewoon zijn, dat hij er zenuwachtig van zou zijn geworden. Wat dan weer geruststellend zou zijn.

Enfin.

 

Gisteren zat ik veertig minuten vast in een lift. Ik had het meteen in de gaten toen de liftdeuren dichtgingen. Dat leverde een geluid op dat ik nog niet eerder in die lift had gehoord.

Ik drukte op de alarmknop en hoorde aan de andere kant van de liftdeur iemand vragen waar dat gepiep toch vandaan kwam. Om vervolgens door te gaan met het tafelvoetbalspel dat gaande was. Ik belde een kantoorgenoot en die vroeg me of ik een ander voor de gek wilde houden. Daarna belde ik het liftbedrijf en die boden me een menustructuur aan. Dat eindigde met: ‘Voor storingen, blijf aan de lijn’.

Daarna had ik veertig allenige minuten om aan mijn jarige en dode vader te denken. En al denkend besloot ik dat het allemaal goed zou komen en er geen reden was voor angst of zenuwen. En verdomd, ik bleef kalm. En net zo verdomd, het kwam goed. Na veertig minuten werd ik bevrijd. Collega’s keken me onderzoekend aan. Of ik eruitzag als iemand met een zenuwinzinking. Ik zei naar waarheid dat het goed met me ging.

Ik lijk op mijn moeder.