Columns > Carnaval op de dansschool

Carnaval op de dansschool

‘Ons Laurens danst alsof hij een bezemsteel heeft ingeslikt’, wist mijn moeder nadat ze me als vijftienjarige een keer een foxtrot had zien proberen.

Daar had ze gelijk in. Stijldansen was en is niet mijn ding, maar het hoorde er in mijn jonge jaren bij. En dus toog ik in 1975 met enkele vrienden naar dansschool Michielsen in de Nieuwlandstraat – één van de oudste straten in Tilburg, ontdekte ik op internet. Ik zocht er gisteravond de dansschool, maar vond slechts een vermelding op een site over hoe het vroeger was. Dat kan alleen maar betekenen dat alle cursisten van weleer die folterkamer willen vergeten en dus verzwijgen.

Het is net als met ons slavernijverleden en de politionele acties in Indië: verzwijgen en ontkennen heeft geen zin. De beste manier om het Een Plekje Te Geven is het herbeleven en het er over hebben. Komt ie.

 

Meneer Michielsen was een Vlaming en beval ons daarom de dames bij de eupen vast te houden. Ik was vijftien en had nog zelden een dame waar dan ook vast gehouden en vond mijn trillende hand op die eupen al zo grensverleggend, dat er van de passen van de foxtrot amper meer wat kwam.

Ik vocht me met knikkende knieën, een wel zeer oorspronkelijk gevoel voor ritme en schaamte vanwege puisten in combinatie met te fel zaallicht door de lessen heen. Waarbij het vragen van de dame bijna nog enger was dan het stuntelende dansen zelf. De jongens zaten aan de linkerkant van de zaal, de meisjes aan de rechter. Zodra meneer Michielsen een seintje gaf, liep de linkerkant naar de rechterkant en dan maakten we buigingen en staken onze rechterhanden uit. Die altijd werden aangenomen. Dat moest.

Wekenlang danste ik met hetzelfde meisje en dat was louter omdat ze zo lelijk was, dat ik had besloten dat ze een beroerd dansende en nerveus zwetende jongen met puistjes altijd nog beter vond dan thuis ‘Van gewest tot gewest’ of ‘Kenmerk’ kijken. In week zes kwam er voor het eerst een damesdans en dan paradeerde de rechterkant dus naar de linkerkant. Toen ontdekte ik dat lelijkheid geen beletsel vormde om er met de stoerste en knapste jongen vandoor te gaan.

Had ik al gezegd dat de jongens in de meerderheid waren? Dat er één jongen meer was dan meisjes?

 

Wat dan weer wel leuk was: het carnaval bij Dansschool Michielsen. Geen fel zaallicht, geen foxtrot en geen linker- of rechterkant. Gewoon rond tafeltjes hangen, hossen op Willempie en dankzij twee glazen bier het ineens niet eng vinden, die handen op de eupen.

 

Moeilijke keuzes over wat aan te trekken waren er niet. In 1975 waren er kielen en stofjassen en in beide gevallen werden die versierd met stiksels, stickers of – als dat allemaal  te duur of te veel gedoe was –zelfgemaakte tekeningen en teksten. Die werden met vetkrijt op de kiel of jas aangebracht.

Ik kon dat. Die tekeningen en die teksten. Ik kon dat goed.

 

Bij de ingang stond meneer Michielsen en die heette al de jongeren welkom. En wie een stofjas of kiel met vetkrijt-opschrift had, kreeg speciale aandacht. ‘Dat geeft af op de dure stoffen bekleding van onze stoelen’, wist meneer Michielsen. ‘Morgen bent u weer welkom. Met kiel zonder vetkrijt.’