Columns > Bladeren in het telefoonboek

Bladeren in het telefoonboek

André van Duin grapte ooit dat hij het telefoonboek een slechte roman vond. Te veel personages. Vandaag komt de allerlaatste editie uit van het telefoonboek. Op Twitter vroeg iemand gespeeld geschrokken of het postcodeboek alsjeblieft wel zou blijven bestaan.

Als kind en tiener greep ik elke nieuwe uitgave aan om op te zoeken hoeveel achternaamgenoten met telefoon er in mijn toenmalige woonplaats Tilburg bestonden. Dat waren er nooit veel en dat gaf een voldaan gevoel. Geen idee waarom.

En dan waren er nog de leuke dingen die je met het boek kon doen. De dikke pillen werden gebruikt voor kampioenschappen telefoonboeken scheuren en daar deden alleen de allersterkste mannen aan mee. Het kapotscheuren van een telefoonboek was ongeveer net zo’n krachtsinspanning als in je uppie een vrachtwagen trekken.

 

Zelf heb ik met vriendjes het telefoonboek ooit gebruikt om het nummer op te zoeken van iemand waarvan we zeker wisten dat we die persoon niet kenden. Die gingen we dan bellen. Een man nam op en een van ons noemde dan een gefingeerde voornaam. ‘Dag meneer. U spreekt met Bas. Is Theo thuis?’ ‘Hier woont geen Theo. U bent vast verkeerd verbonden.’

(Voor die jongere lezers: er was een tijd dat de verbinding werd gelegd door centralisten. Dat ging vaak goed en soms fout. En dan was er sprake van verkeerd verbonden.)

Na Bas belde Peter. ‘Met Peter. Is Theo thuis?’ Weer hetzelfde antwoord, nu iets geagiteerder. Daarna nog een keer. ‘Met Joop. Is Theo Thuis?’ Het vierde en laatste telefoontje zorgde aan onze kant voor een hoop pret. ‘Met Theo. Is er nog voor me gebeld?’

En dan ga ik nu Unesco bellen. Niet om te vragen of er nog voor me gebeld is, maar om te vragen of het telefoonboek op de werelderfgoedlijst mag. Zo niet, dan regel ik de blokkade van een snelweg. De digitale.