Columns > Ben ik in beeld?

Ben ik in beeld?

In 1966 stond ik op een kiezelstrand van het Gardameer op een camping die, vertaald in het Nederlands, volgens mijn vader De Eik heette. Het was een bijzondere camping, want in het hoogseizoen legden hardwerkende Italianen nieuwe elektra aan en dat deden ze door kabels bovengronds in alle richtingen te leggen – dat werk ging ook ’s nachts door en zo kon het gebeuren dat mijn moeder zeker meende te weten dat er een slang onder haar luchtbed sloop.

Daar op dat kiezelstrand keek ik op een julidag in 1966 naar een Duits gezin, pakweg vijftig meter verderop. Er was een moeder, een vader en er waren twee puberdochters. Vader had een fototoestel en maakte foto’s van een van die dochters en die vroeg tot wel vijf keer toe of haar kopf wel op de foto stond. En dat het al vaker mis was gegaan, zei ze. Ik was zes, maar verstond Duits in die tijd verbazend goed. Echt.

Soms onthoud je dingen je hele leven die absoluut niet belangrijk zijn. ‘Weet je nog dat je 4 jaar was en het huis afbrandde?’ Je haalt de schouders op en zegt: ‘Maar ik weet dus wel dat ik met mijn moeder in een groentezaak stond en dat ze vroeg om andijvie en dat die op was en dat mijn moeder zei: doe dan maar bloemkool. Echt, als de dag van gisteren.’

Als iemand hardop vraagt of ie in beeld is, dan ben ik nog altijd in een flits op dat strandje aan het Gardameer.

 

Afgelopen donderdag werd die vraag nogal eens gesteld. Want afgelopen donderdag deed ik mee aan een digitale raadsvergadering. Dat zijn enerzijds vreselijke sessies die om tig redenen de dood in de pot van de lokale democratie zijn, maar tegelijkertijd zijn het ook verbluffende technische hoogstandjes. 35 raadsleden, vijf wethouders, een griffier en een burgemeester die zonder kakafonie 3,5 uur lang (ja, serieus waar 3,5 uur) met elkaar besluiten bespreken en afhameren.

Het was rond half twaalf dat een van de raadsleden vroeg om een hoofdelijke stemming ergens over. Lees vooral door.

 

Bij een hoofdelijke stemming moet elk raadslid hardop zeggen of ie voor of tegen is. Omdat het een digitale vergadering betreft, moet steeds worden gewacht tot de man of vrouw die aan de beurt is, ook beeld heeft. Tot zijn of haar kopf erop staat. Anders telt het niet.

Maar dat hoofd wordt pas zichtbaar als die meneer of mevrouw praat. Het beeld volgt het geluid, zeg maar. Dat gaat dan zo. Meneer A zegt ‘Ik ben meneer A van partij B en ik stem voor’. Pas bij de laatste woorden is het beeld bij meneer A. Geluid gaat bij digitaal vergaderen sneller dan licht.

‘Kunt u het nog een keer herhalen, want u was niet de hele tijd in beeld’, zegt de burgemeester dan. Bij de woorden ‘hele tijd in beeld’ heeft de software de burgemeester gevonden en is hij in beeld. In plaats van het raadslid.

Het raadslid begint opnieuw en weer is het beeld net te laat op de man gericht om de kijkers thuis hem te presenteren als meneer A van partij B die voor stemt. Meneer A heeft het in de gaten en besluit om pas weer zijn tekst uit te spreken als hij zeker weet dat hij in beeld is. Wat hij dus inmiddels al is. Maar dat weet hij dan weer niet.

Meneer A vraagt: ‘Ben ik nu in beeld?’

Dan horen we de burgemeester. ‘Ja meneer A, u bent duidelijk zichtbaar en hoorbaar. Zegt u het maar.’

Meneer A begint te praten en de kijker ziet de burgemeester.

Tien raadsleden later kan iedereen het gezicht van de burgemeester uittekenen en fantaseer ik me al lang en breed aan het Gardameer.